Benelux: a common policy

PLAN

1 Facts

2 Documents

1 Facts

  PLEIDOOI VOOR DE BENELUX / PLAIDOYER POUR LE BENELUX

 

 

20 teksten over de voordelen van en sterke Benelux in Europa

 

 

1 Marie-Anne Wilssens, Tindemans: fouten van verleden bij uitbreiding EG vermijden, DS, 25 juni 92

 

“Wat denkt u van het gemeenschappelijke Beneluxmemorandum over de bescherming van de rol van de kleine landen, dat op de Europese top ingediend zal worden?

– “Een goed stuk.”

“De Benelux is belangrijk en ik zei al eerder dat de taal die de voorzitter van de Waalse regering, Guy Spitaels, daarover spreekt, zeer gevaarlijk is.  Want laten we aannemen dat we ind e toekomstige, uitgebreide Gemeenschap toch niet meer van elke lidstaat een vertegenwoordiger in elke instelling kunnen hebben.  Waar zou België anders terecht kunnen dan in een Benelux-formule?”

“In de bank van Oost-Europa zijn er (sic) zes bestuurders voor twaalf lidstaten.  Dat is misschien al een vingerwijzing voor de manier waarop misschien gewerkt zal moeten worden.”

 

 

2 A. Belmans, Open brief aan Prof. Dr. Matthias Storme, in : Delta, 1, 2000, p.10-11

 

Geachte Professor,

 

Wij hebben met aandacht uw artikel  » Neen aan het separatisme? », in het november-nummer van  » Het Verbond’ gelezen.

 

Daaruit hebben we in elk geval geleerd dat u de Belgische afscheidingsbeweging van 1830 verafschuwt. Net als wij. Wat Belgen door de band niet weten is dat de jacobijnse vergissingen van Willem I onder de regering van Thorbecke in 1848 werden rechtgezet. Hij vormde de Noordelijke Nederlanden in elk geval om tot een ge-

decentraliseerde staat op basis van zeer gediversifieerde provinciën. Deze decentralisatie ging in elk geval een stuk verder dan wat in de Belgische grondwet van 1831 werd toegestaan.

 

Meer nog dan in Vlaanderen is men in de Kempen, waar ik vele jaren gewoond en gewerkt heb, getroffen door de vaststelling dat er benoorden de staatsgrens ook nog mensen wonen die zich Brabanders en Kempenaars noemen. Het is niet eens zo veel jaren geleden dat wij samen naar de  » Groot-Kempische Cultuurdagen » in Noord-Brabant togen. En de Stichting  » Brabantia Nostra », die Tilburg als thuishaven had, stond ons steeds getrouw bij toen wij in het kader van de » Stichting voor de Kempen », waarover in het voorjaar trouwens een boek zal verschijnen, grensoverschrijdende doelstellingen nastreefden. Dit in het kader van de toen zo

gewenste ontsluiting van het Kempisch Middengebied.

 

In de ogen van de Fransen echter is de scheuring van 1830 slechts een eerste revanche voor de nederlaag van 1815 in Waterloo. Wegens het verzet van Engeland en de andere continentale mogendheden van Europa kon Frankrijk toen zijn slag niet thuishalen en België dus niet recupereren. Maar… het gaf de moed niet op en verdere pogingen zouden volgen.

 

In de jaren 1836-1842 werd er vanuit F rankrijk sterk aangedrongen op een tolunie met België.

 

(p.11) Tijdens de revolutie in Frankrijk van 1848 poogde een legertje Franse republikeinen, ongeveer 1.500 man sterk, België binnen te vallen in de hoop een algemene opstand te kunnen uitlokken. Het opzet mislukte, zij werden op 29 maart van dat jaar verslagen te Risquons-Tout.

 

In 1863 werden er door Napoleon llI en de regeringen van Pruisen en Oostenrijk onderhandelingen gevoerd. De

Centraal-Europese mogendheden zouden gebiedsuitbreidingen bekomen, op voorwaarde echter dat F rankrijk van hen de toelating kreeg om België aan te hechten. Het liep andermaal op een sisser uit.

 

In 1867, na de Pruisische zege op Oostenrijk te Sadowa en de aanhechting door Pruisen van de vorstendommen Hannover en Hessen, trachtte diezelfde Napoleon compensatie te bekomen ten nadele van het Groothertogdom Luxemburg en van België (hij eiste daarbij delen van Henegouwen en Namen op). Maar andermaal stuitte hij op de onwil van de grote mogendheden.

 

ln 1870 zag Bismarck in deze aanhoudende pogingen een gegrond voorwendsel om Frankrijk binnen te vallen en het nabij Sedan een zware nederlaag toe te dienen. .

 

En de geschiedenis is daarmee nog niet ten einde…

 

Sedert de recente Duitse Wiedervereinigung poogt Frankrijk opnieuw België op alle gebieden in zijn vaarwater te krijgen.  » Le «  » Nouvel Économiste » van maart 1990 schreef vlakaf.

 

 » Pourquoi ne pas répondre à l’O.P.A. de la R.F.A. (République fédérale allemande) sur la R.D.A. (République démocratique allemande) par l’arrimage de l’économie belge à la nôtre ? (…) L’outre-Quiévrain vaut bien la R.D.A. »

 

Moeten wij, «  » Vlamingen », dan vrijwillig onze medewerking verlenen aan deze Franse drijverijen? Drijverijen om de Lage Landen te satelliseren?  Of, moeten wij niet alles in het werk stellen om een nieuwe en nauwe  samenwerking van onze drie kleine landen te bevorderen? Op diplomatiek vlak, maar dat is natuurlijk minder zichtbaar, is de BeNeLux nog steeds actief.

 

Wij stellen ons dan ook terecht de vraag waarom uw Vlaams-nationalisme zich steeds maar opnieuw laat verleiden om het imperialisme van onze grote buren terwille te zijn?

 

Voorwaar, God heeft een grens gesteld aan het menselijk verstand. Jammer genoeg niet aan hun domheid.

 

 

3 Maurits Duyck, Benelux (deel II), in : DELTA, 10, dec. 1999, p.8-14

 

(p.8) In een uitgave van het Secretariaat-Generaal van de Benelux gedagtekend 1.9.1985 wordt verteld dat de naam door een Belgische econoom, F.M. Aspeslagh, uitgevonden werd. Zelf schreef hij hierover het volgende:

 

« Ik ben inderdaad de uitvinder van de naam « Benelux » en ik zal U vertellen hoe ik er toe kwam deze naam voor het eerst te gebruiken. Kort na de oorlog was ik Belgische correspondent voor het Engelse blad « The Economist ». De redactie en de lezers van dit blad hadden grote belangstelling voor de akkoorden van Londen die zouden leiden tot de douane-unie tussen Nederland, België en Luxemburg en voor de plannen tot oprichting van een economische unie tussen deze drie landen.

 

De stijl van « The Economist » stelde echter bepaalde eisen.. men moest zoveel mogelijk

zeggen met zo weinig mogelijk woorden.  Dat was moeilijk omdat ik steeds moest spreken van de « Customs Union between Belgium, the Netherlands and Luxemburg » of soms, als de omstandigheden het toelieten, van de « Customs Union » zonder meer.

 

Tenslotte had ik genoeg van deze redactionele gymnastiek en ik besloot een nieuw woord uit te vinden dat echter aan een aantal criteria moest voldoen. Het moest origineel zijn, in verschillende talen gebruikt kunnen worden en een soort gedachtenassociatie oproepen tussen deze nieuwe instelling en de daarvoor gekozen naam. Als eerste mogelijkheid schoot mij « NEBELUX » te binnen doch na enig aarzelen veranderde ik dit in « BENELUX » omdat dat beter klon k. Maar toch was ik niet tevreden, de naam leek mij meer geschikt als merk voor

een stofzuiger dan voor een geografisch  begrip. (p.9) Toch waagde ik het er op en gebruikte de naam voor het eerst in « The  Economist » van 6 augustus 1947. Sedertdien is de term geleidelijk ingeburgerd. « 

 

 Geschiedenis

 

 De geschiedenis van Benelux begint in Londen in oktober 1943. Daar, in het Savoy-hotel, legden de Nederlander van Kleffens, de Belgen Spaak en Gutt en de Luxemburger Bech, de grondslagen van de Belgische Luxemburgse Nederlandse Douane-unie.

 

 Het gebeurde in dat Victoriaanse hotel waar de salons namen van operetten droegen. In 1881 ging te Londen de première door van de operette « Patience » van Sullivan. Het salon waar onze politici bijeenkwamen heette « Patience » en dit zou ook het motto kunnen zijn voor de ontwik keling van de gesprekken die er gevoerd werden.

 

In de overeenkomst van 21 oktober 1943 wordt de wisselkoerspolitiek een zaak van algemeen belang behandeld, terwijl ook spelregels voorzien worden voor de bevordering van het betalingsverkeer. Twee onmisbare elementen om tot een economische integratie te komen.

 

Op 5.9.44 kondigde Radio Londen aan dat België, Luxemburg en Nederland een douane-overeenkomst hadden gesloten. De bedoeling was deze onmiddellijk in werking te stellen van zohaast de drie regeringen in hun land zouden zijn teruggekeerd. Door de oorlogsomstandigheden gebeurde dit niet gelijktijdig en terwijl het economisch herstel in België en Luxemburg vrij vlot en op gelijklopende wijze van de grond kwam, was de economische toestand in Nederland, waar de bezetting en oorlog over een groot deel van het

grondgebied tot mei 1945 duurde, precies daardoor veel zorgwekkender. Er gebeurde dan ook niets tot begin 1946. Toen besloten Schermerhorn, toenmalig minister-president en Spaak, minister van Buitenlandse Zaken, tijdens een ontmoeting in Den Haag, een einde te maken aan de aarzelingen van de voorbije maanden. Prof Schermerhorn wou zelfs de opbouw

van Europa zien vanuit een Lage-Landen-Kern en een begin maken met het oprichten van een deelfederatie – de Benelux – die uiteraard de federatieve vereniging van Europa zou bevorderen.

 

De douaneovereenkomst werd in de zomer 1947 door de drie parlementen goedgekeurd en op 1. 1 .1948 trad zij in werking. Van de éne dag op de andere werd het Benelux-handelsverkeer vrijgesteld van douanerechten en werd een gemeenschappelijk tarief van kracht (een com-

promis tussen het vooroorlogs tariefsysteem van Nederland en dat van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie) voor het handelsverkeer met derde landen. De bedoeling was echter veel ruimer maar ook veel complexer, namelijk de oprichting van een economische unie.

 

Van 1948 tot 1958 werd grondig gewerkt om tot een economische samenwerking te komen. Het was een tasten en zoeken, een uitvinden, want dergelijke economische toenadering had toen nog geen enkel precedent waaruit enige lering kon gehaald worden, tenzij de Belgisch-

Luxemburgse Economische Unie (BLEU) die in 1921 ontstaan was.

 

 

Benelux, een tweetrapsraket of

 

De BLEU, voorloper van BENELUX

 

Door de definitieve splitsing van het hertogdom Luxemburg na 1839 werd het Groot-Hertogdom Luxemburg geboren en werd het in een personele unie met de Nederlandse kroon verbonden.

 

In februari 1867 onderhandelde Willem III met keizer Napoleon II over de verkoop van Luxemburg. Dit wekte ontstemming bij (p.10) Bismarck en leidde tot een internationale crisis. De Luxemburgse kwestie werd uiteindelijk in een conferentie te Londen geregeld, en op 11 mei 1867 werden Luxemburg en Limburg vrijgemaakt van de Duitse Bond. De neutraliteit van

Luxemburg wordt door de grote mogendheden en ook door Nederland gegarandeerd. De jonge Belgische Staat werd hier volkomen buiten gelaten.

 

Na de 1ste wereldoorlog, ging het Groot-Hertogdom Luxemburg op zoek naar een partner waarmee het een groter economisch geheel kon vormen.

 

In 1919 bleek bij referendum een grote meerderheid te vinden voor Frankrijk, maar dit land wees het aanbod beleefd af Daarop wendt Luxemburg zich tot België en zo ontstond in 1921 de BLEU, die voor 50 jaar werd afgesloten en daarna stilzwijgend werd verlengd telkens voor een periode van 10 jaar.

In 1921 was de wetgeving niet zo uitgebreid en ingewikkeld als thans, en werd er dus ook niet gedacht aan een algehele beleidsharmonisatie. Toch treft men in de toenmalige overeenkomst bepalingen aan die een aanzet vormen voor het latere Beneluxverdrag van 1958, zoals:

 

  1. de opheffing van de douanebarrières tussen de aangesloten landen;
  2. het hanteren van gelijke douanerechten en accijnzen t.a.v. derde landen;
  3. vrij personenverkeer en vrije vestiging;
  4. het gemeenschappelijk afsluiten van handelsakkoorden en andere economische akkoorden.

 

Naast of na die oorspronkelijke trekken  van een gemeenschappelijke markt, zijn er sindsdien andere regelingen bijgekomen die verruimend werkten, of de bedoeling hadden de Unie aan te passen aan steeds wijzigende internationale structuren.

 

 Speciale aandacht verdient beslist de monetaire verhouding tussen beide landen. Sedert 1921 houden beide landen een gemeenschappelijke monetaire reserve aan goud en deviezen, die wordt beheerd door de Nationale Bank van België en het Belgisch Luxemburgs Instituut voor de Wissel. Sedert 20.5.1983 beschikt Luxemburg over een eigen monetair instituut, dat o.a. tot taak heeft munten en bankbiljetten uit te geven en toezicht te houden op de omloop ervan. Naast Belgisch geld zijn in het Groothertogdom tevens bankbiljetten in omloop die worden

 uitgegeven door de Caisse d’Epargne de l’Etat en de Banque Internationale du Luxembourg. Dit geld is geen wettelijk betaalmiddel in België. Sedert 1944 hebben de Belgische en Luxemburgse frank dezelfde waarde. Het was dan ook begrijpelijk dat de BLEU dreigde uiteen te vallen toen de regering Martens in 1982 de BEF devalueerde zonder Luxemburg hierin te kennen. De oprichting in 1983 van het bovenvermelde Monetair Instituut in Luxemburg is hier ook niet vreemd aan.

 

De BLEU was dus het enige bruikbare voorbeeld in 1944 en later. Van Nederlandse zijde was het gegeven echter gans nieuw waar België-Luxemburg dan toch al 25 jaar ervaring achter de rug hadden.

 

En zo eenvoudig is een tolunie ook niet. Zij betekende de afschaffing van douanetarieven aan de binnengrenzen en de instelling van gemeenschappelijke douanetarieven. Er moest een afgestemde aanpak bedacht worden vanuit douanetechnisch oogpunt die zou leiden tot een volledig vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitalen voor eigen verbruik of in transit.

 

In de beginjaren zeventig werd gewerkt aan het wegnemen van administratieve handelsbelemmeringen, uit hoofde van gezondheid, veiligheid, kwaliteitsvereisten, enz. Vergelijk met Groot-Brittannië: je mag er niet naar toe met een hond of hij moet speciaal ingeënt worden. Zoniet wordt (p.11) quarantaine opgelegd.

 

Zo werd op 29 april 1969 een Protocol « Belemmeringen » ondertekend dat op 29 januari 1971 in werking trad: afschaffing van de bestaande belem meringen en verplaatsing van de controle naar het binnenland. In de tweede plaats werd in het kader van de Regeringsconferentie van

1969 overeengekomen dat de grensformaliteiten in verband met de B.T W. op 1 juli 1971 zouden worden afgeschaft. Deze formaliteiten werden verlegd naar het binnenland; bij het passeren van de grens werd volstaan met het opvragen van een kopie van de handelsfactuur. Ten derde werd in 1971 de Overeenkomst inzake de eenmaking van het Benelux-douanegebied van kracht. Daardoor werd op douane-technisch gebied dezelfde wetgeving in heel de Benelux ingevoerd.  Dus vanaf 1972 werd bij de overgang van de binnengrens geen controle van de ladingen meer verricht, enkel nog afgifte van documenten en een nazicht daarvan vonden plaats.

 

 

Terug naar de geschiedenis

 

Benelux startte dus zoals de BLEU met een douane-unie, maar de drie landen streefden er ook meteen naar het handelsverkeer stap voor stap te liberaliseren.

 

Precies aan het einde van het eerste decennium van het bestaan van Benelux, doet zich in Europa een nieuw feit voor waarbij Benelux de rol vervulde van voortrekker, en sterker nog, van promotor van de Europese integratie. Na te hebben meegewerkt aan de oprichting van de Europese Gemeenschap voor KoIen en Staal namen de Benelux-regeringen het initiatief tot de conferenties van Messina, Hertoginnendal en Rome, die in de jaren 1955-1957 hebben geleid tot de totstandkoming van het E.E.G. – en het Euratomverdrag.

 

In zijn « Mémoires » schreef Jean Monnet over de Conferentie te Messina in 1955:

« In Messina namen de Ministers als basis voor hun akkoord het memorandum van de Benelux en hadden zij enkel de tijd om dit hier en daar naar de vorm af te zwakken. » Wij kunnen derhalve gerust stellen dat die Benelux-unie in wording, gedurende die 10 jaar het toenmalige Europa der zes de weg wees, zonder hem zelf al grondig verkend te hebben.

 

Is het misschien daarom, en om over een bepaalde bewegingsvrijheid te kunnen blijven beschikken, dat de grondleggers van Benelux, de wijze voorzorg namen om in het Verdrag van Rome van 25.3.1957 het artikel 233 te doen opnemen:

 

« De bepalingen van dit verdrag vormen geen beletsel voor het bestaan en de voltooiing van de regionale unies tussen België en Luxemburg, alsmede tussen België, Luxemburg en Nederland, voor zover de doelstellingen van die regionale unies niet bereikt zijn door de toepassing van dit verdrag ».

 

De grootste zorg van onze vertegenwoordigers was toen dus wel de toekomst van het kleine Europa dat BENELUX was, veilig te stellen. Of dachten zij bij het overschouwen van de geschiedenis van de Nederlanden aan Vergilius: « Mijn territorium is klein, maar mijn roem is groot. »? Of nog aan een uitspraak in 1963 van Eerste-Minister Théo Lefèvre: « In West Europa

bestaan alleen maar kleine landen, zij die dat van zichzelf weten, en zij die dit nog niet weten. »?

 

Want na de oprichting op 1.1.1958 van de E.E.G. der Zes, werd op 3.2.1958 overgegaan tot de ondertekening van de BENELUX-Economische Unie, verdrag dat op 1.1.1960 in werking moest treden.

 

Wat houdt dit Benelux-verdrag feitelijk in?

 

De drie landen willen komen tot vrij verkeer (p.12) van personen, goederen, kapitalen

en diensten. Dit vereist een coördinatie van het economische, financiële en sociale beleid binnen de drie landen, en naar buiten toe het aanvaarden en voeren van een  gemeenschappelijk beleid in de economische betrekkingen met derde landen, en inzake de daarmee verband houdende betalingen. Uiteindelijk betekent dit alles dat regeringen bereid zijn afstand te doen van een deel van hun nationale autonomie. Dit kan wel gauw in woorden en bedoelingen vastgelegd worden, het wordt echter moeilijker in de uitvoering en in de

feiten.

 

De BENELUX-partners die – althans België en Luxemburg – reeds 35 jaar ervaring achter de rug hadden, wisten het maar al te goed en vermoedden zelfs dat de grootse aanpak van de E.E.G. wel eens verlammend zou kunnen uitvallen, ook voor het kleinere BENELUX. Het reeds aangehaalde artikel 233 is hiervan zo illustrerend dat het de moeite loont het nog eens onder ogen te nemen, met speciale aandacht voor een gebruikte term waaruit blijkt dat de BENELUX-onderhandelaars bereid waren zeer ver te gaan in het afslanken van hun autonomie: « De bepalingen van dit verdrag vormen geen beletsel voor het bestaan en de voltooiing van de regionale unies tussen België en Luxemburg, alsmede België, Luxemburg en Nederland, voor zover de doelstellingen van die regionale unies niet bereikt zijn door

 de toepassing van dit verdrag ». De BENELUX-partners wisten al uit eigen ervaring hoe lang het kan duren eer woorden en bedoelingen in daden omgezet raken.

 

 Nu heeft het er in de laatste jaren naar uit gezien alsof BENELUX overvleugeld raakte door de E.E.G., ja zelfs overbodig leek, en dan ook zijn slagvaardigheid verloren had.

 

 Het is inderdaad meermalen gebeurd dat de BENELUX-instanties bepaalde studies of initiatieven niet verder meer uitwerkten, omdat de E.E.G. er toch werk ging van maken op Europees niveau. Maar het is ook herhaalde malen gebeurd dat BENELUX die studies of initiatieven opnieuw ter hand nam, nadat vastgesteld was dat de E.E.G. geen vooruitgang boekte en in haar plechtige verklaringen bleef steken.

Een paar voorbeelden: een vijftiental jaren geleden was er een BENELUX-overleg inzake de intra BENELUX-handel en de invoer van dierlijk sperma aan de gang.

Dit werd stopgezet omdat men voorzag dat de E.E.G. hieromtrent een richtlijn zou  uitvaardigen. De E.E.G. liep hier echter op vast en het probleem werd onmiddellijk opnieuw door BENELUX ter hand genomen. Een ander voorbeeld was de invoering door de BENELUX van de nog niet operationele E.E.G.-lijst van landen van waaruit de landen van de E.E.G. vee en vlees mochten invoeren.

 

Soms komt het ergerlijk over dat België bv. bij de koplopers is in de E.E.G. voor wat betreft de toepassing van een of andere van haar aanbevelingen of verordeningen. Een zevental slachthuizen in ons land kunnen hier ellenlange verhalen over opdissen.

 

Vanwaar komt die overdreven ijver die soms aan de dag gelegd wordt door sommige van onze politici? Het is onmiskenbaar dat het bestaan van BENELUX sommige E.E.G.- verantwoordelijken en ambtenaren niet gelukkig maakt. Zij staan tegenover andere landen die in feite niets van hun autonomie willen afstaan, al hebben deze het E.E.G. verdrag ondertekend. Met het elan dat de BENELUX in zijn eerste decennium had verworven, kan het niet anders of het moet in zijn verdere ontwikkeling af en toe in botsing komen met de E.E.G. ontwikkeling die uiteraard veel logger en administratiever verloopt dan de kleinschaligere

maar vooral soepelere ontwikkeling van BENELUX. Veel verordeningen van de E.E.G. handelen over zaken die reeds hun beslag (p.13) kregen binnen de BENELUX. Teneinde het goede partnership binnen de E.E.G. te bewijzen, willen sommige politici van ons land dan wel eens iets te vlug verordeningen en richtlijnen van de E.E.G. involgen terwijl andere landen, die er dikwijls zelf mee afkwamen, er nog mee talmen.

 

Inmiddels laten onze politici meer momenten voorbijgaan waarin zij de BENELUX als model zouden kunnen stellen voor de E.E.G. Hoe dikwijls hebben zij bijvoorbeeld in de E.E.G. gewezen op de spaarzame wijze waarop Benelux werkt?

In 1998 ging dit met een begroting van 200 miljoen of 7,6 BEF per hoofd van de bevolking van BENELUX. De E.E.G kostte ons in 1984 reeds 2.058 BEF per hoofd. Voor 1999 beloopt de Belgische bijdrage uit de algemene uitgavenbegroting aan de Europese Unie 47.199,8 miljoen BEF.

 

Soms kwam BENELUX zelfs als een dreiging bij de E.E.G. over. Zo moet het voor de ambtenaren van de E.E.G een zware dag geweest zijn toen op 1.7.1984 BENELUX het zgn. enige document invoerde. Hiermee worden de wachttijden aan de binnengrenzen nog verder ingekort, aangezien al de nog resterende formaliteiten voor BTW, statistiek en deviezencontrole voortaan kunnen worden vervuld d.m.v. één enkel uniform administratief document, met slechts 16 vakjes. Het wordt afgegeven aan het grenskantoor van het invoerende land, waar de waarneming en de controle mede voor het uitvoerende land worden verricht.

 

Het comité van Ministers van de BENELUX dat deze beslissing pas op 17.10.1983 trof was er zich wel van bewust dat het om een grote innovatie ging. Trouwens de belangstelling die bepaalde Europese lidstaten hiervoor vertoonden, vooral Frankrijk en Duitsland, wees er op.

 

Waarom zoveel woorden besteed aan één formulier? Precies omdat het de aspiraties van de E.E.G. belichaamt. Dit document n° 50 vervangt een 70-tal formulieren die evenzoveel getuigenissen waren en zijn van de uitdrukking van de nationale autonomie en van de machtsontwikkeling van de administraties van de betrokken landen.

 

Drie buurlanden komen er toe op zeer korte tijd deze vereenvoudiging door te voeren. Hun buurlanden Duitsland en Frankrijk kijken meer dan belangstellend uit naar een eerste evaluatie na een half jaar praktijk. Straks volgen zij het BENELUX-voorbeeld en zullen de vijf centraal gelegen landen binnen de E.U. éénzelfde uniek document kennen, dat van die landen een gesmeerde draaischijf voor het handelsverkeer zou maken. En dan nog wel zonder E.U. maar alweer op initiatief van de drie BENELUX-landen.

 

Tegenover het feit dat BENELUX voor de E.E.G. toonaangevend en vooruitlopend was met de invoering van dit enig document, is er een schaduwzijde te melden, namelijk de accijnspolitiek. Al sinds het begin van BENELUX, is via een in 1950 ondertekende overeenkomst getracht de accijnstarieven van de partnerlanden gelijk te doen lopen. Hier werd slechts een zeer beperkte uitvoering aan gegeven:

een geünificeerde accijns op wijn en schuimwijn, waardoor deze producten zonder grensformaliteiten over het BENELUX-gebied kunnen worden gevoerd. Een uitzondering geldt evenwel voor Luxemburgse wijn, waarop bij binnenkomst in België en Nederland een aanvullende accijns wordt geheven.

 

In 1969 werd de politieke wil nogmaals bevestigd om voor accijnsgoederen alle formaliteiten aan de binnengrenzen af te schaffen en in ’70 en ’72 werden twee nieuwe overeenkomsten ondertekend, maar deze zijn nooit in werking getreden. Accijnsgoederen blijken in de BLEU, de BENELUX en de E.G. de kluif te zijn waarin men zich hardnekkig vastbijt. Zo is (p.14)

het fameuze document 50 dan toch niet het enige document wanneer accijnsgoederen binnen de BENELUX verhandeld worden En kijk maar naar de accijnspolitiek die o.m. door België gevoerd wordt op de olieproducten. Een accijnsverhoging voor benzine en dieselolie om het begrotingsdeficit te verkleinen, is sedert jaren een vrij gekend gebruik.

 

Wel wordt periodiek op hoger niveau herhaald dat men naar de eenmaking van de accijnzen moet streven. In het verslag van de drie regeringen aan de Raadgevende Interparlementaire BENELUX-raad, dat handelt over de periode van 1.7.1983 tot 30.6.1984, werd opnieuw gezegd dat het « overleg inzake het opstellen van een prioriteitenlijst van de met het oog op toenadering of harmonisatie van accijnstarieven in aanmerking te nemen producten « niet

kon » voortgezet worden. Deze besprekingen zullen later worden hervat ».

 

Maar kom, laten wij dit accijnsgeval ten aanzien van de totale problematiek als een schoonheidsvlek beschouwen op het gelaat van de BLEU dat na haast 80 jaar heel rijpe trekken vertoont en waarvan BENELUX in zijn meer dan 50-jarig bestaan veel van geleerd heeft.

 

*  Luxemburg, één der zeventien

 

 

4 Philippart de Foy André, Forum Europaeum,  Een oplossing voor Europa, Delta, 5, mei 2001, p. 7-8

 

Een Europa van 15 lidstaten lijkt aI moeilijk genoeg te besturen zoals het verleden voldoende heeft aangetoond. Hoe gaan we dit dan doen met een Europa dat uitgebreid zal worden tot 27 lidstaten ? Dergelijk Europa loopt het gevaar te verworden tot wat Generaal de Gaulle met be-

trekking tot de U.N.O. noemde « le grand machin », verlamd vanaf het begin. Hoe vermijden dat Europa een dinosaurus wordt, niet in staat ordentelijk te functioneren ?

Zou de oplossing er niet in kunnen bestaan de kleine(re) landen te hergroeperen in grotere entiteiten ofte  » deelfederaties » om een inwoneraantal te bereiken dat opweegt tegen dat van de grote landen ? Zodat bijvoorbeeld België, Nederland en Luxemburg zich aan Europa kun-

nen aanbieden als de deelfederatie  » Benelux » .

Hieruit zou een dubbel voordeel voortvloeien. Vooreerst de beperking van het aantal deelnemers aan de besprekingen. Maar bovendien, en dat is minstens even belangrijk, de vereenvoudiging van de besprekingen doordat de  » gehergroepeerde » landen onderling en vooraf aI tot een consensus zouden gekomen zijn, alvorens deel te nemen aan besprekingen op Europees vlak.

Teneinde reeds vanaf nu het aantal leden (15) te verminderenT zou men zich volgende hergroeperingen kunnen voorstellen:

1) Duitsland – Oostenrijk,

2) Benelux,

3) Spanje-Portugal,

4) Frankrijk,

5) Italië-Griekenland,

6) het Verenigd Koninkrijk – Ierland,

7) de Scandinavische landen: Zweden, Denemarken, Finland.

Zodra er landen uit Oost-Europa zouden toetreden zou men de groep  » Duitsland-

Oostenrijk » kunnen herschikken om het overwicht van Duitsland niet té groot te maken. Oostenrijk zou dan een deelfederatie kunnen vormen met bv. Slovenië, Tsjechië, Slowakije, Polen…. Ook de Baltische staten zouden in aanmerking komen voor één groep, enz.

 

Een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het Europese lidmaatschap zou er in kunnen bestaan dat men moét behoren tot een deelfederatie, waar door bv het maximum van (+-) een dozijn deelfederaties niet overschreden wordt.

 

Is dit niet de stem van het gezond verstand, van de doelmatigheid en van echt staatsmansschap ?

 

Voor België zou dit voorstel en deze werkwijze bovendien het voordeel bieden dat het opnieuw leven inblaast (p.8) aan het begrip « Benelux » dat in het verleden, men moet maar denken aan het tolverdrag, alsmede aan het totstandkomen van het Verdrag van Rome, al zoveel goede diensten bewezen heeft.

 

 

5 Prof. dr. J.Q.Th. Rood, Een politieke analyse, Laat de Benelux herleven!, Delta, 8, oktober 2001, p.9-10

(verbonden aan het Clingendael-lnstituut in Den Haag (overgenomen, met toestemming, uit de N.R.C. van 28 juli 2001).

 

Sinds het begin van de maand juli is België voorzitter van de Europese Raad en de ministerraden De Belgen staan voor de zware opgave consensus te bereiken over de vraag hoe het debat over de toekomst van de Unie moet worden gericht. Dit debat. dat door de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Fischer, in mei vorig jaar werd aangezwengeld, is onontkoombaar nu de lidstaten zichzelf verplicht hebben in 2004 opnieuw te onderhandelen over de verdere institutionele, ja, mogelijk constitutionele hervorming van de EU. Is dit een reden om aan te dringen op versterking van de samenwerking tussen de Beneluxlanden?

 

Op zo’n versterkte samenwerking is in het verleden wel gepreludeerd onder verwijzing naar het gemeenschappeIijk economisch gewicht dat de Benelux een plaats onder de groten de aarde zou garanderen.

Zelfs het opgaan in één gemeenschappelijk statelijk verband is gesuggereerd. Dergelijke ideeën zijn hier niet aan de orde, al was het maar omdat zij niet stroken met de federalisering waaraan België thans onderhevig is en hoe dan ook een politiek draagvlak binnen de betrokken samenlevingen ontberen. Wél kan de vraag esteld worden of juist in het licht van de toekomstdiscussie over de EU een samenwerking gewenst is die verder gaat

dan de huidige tamelijk vrijblijvende, ad hoc-consultatie en afstemming van de zogeheten Benelux-memoranda. In deze documenten formuleren de drie landen een « gemeenschappelijk » standpunt over de Unie, maar behouden zij zich het recht voor om uiteindelijk hun eigen weg te gaan.

Voor een structurele versterking van de Benelux-samenwerking pleit minimaal een drietal redenen.

 

1° Het perspectief van uitbreiding. De kwantumsprong van 15 naar 27 (of meer) leden betekent voor ieder van de huidige lidstaten een relatieve achteruitgang in positie. Het vooruitzicht gedegradeerd te worden van founding father tot slechts

één van de pakweg 27 lidstaten is allicht voor kleinere landen als Belgie, Nederland

en Luxemburg weinig aanlokkelijk. Maar ook zonder het schrikbeeld van marginalisering biedt deze uitbreiding voldoende reden om een grotere inspannlng te doen om de mogelijkheden tot samenwerking uit te diepen, al was het maar om binnen het in de toekomst nog bontere gezelschap van lidstaten het eigen geluid te laten weerklinken.

 

2° Er is de sterker wordende neiging van de grote lidstaten om het voortouw te nemen binnen het Europese gezelschapsspel. Dergelijke meer manifeste rol van deze landen is eigen aan de fase waarin het integratieproces verkeert. Dat geldt in het bijzonder voor de veiligheidspolitieke en militaire ambities van de Unie. Deze hebben, gegeven het intergouvernementele kader waarbinnen zij vooralsnog moeten worden verwezenlijkt, slechts

kans van slagen bij aanvaarding van de bijzondere verantwoordelijkheid van de grote landen. Maar juist dan kan de mobilisering van enig effectief tegenwicht door middel van gezamenlijk optreden van de Benelux-landen nooit kwaad om een al te grote eigengereidheid van de « groten » te voorkomen.

3° en tot slot, is er de reeds genoemde discussie over de toekomst van de Unie.

Daarin gaat het niet, zoals beweerd wordt, om de vaststelling van een dwingende federale blauwdruk van het einddoel van de integratie. Inzet van dit debat is niet de vraag naar de politieke final iteit, maar naar die van de toekomstige richting van het integratieproces.

Simpel gezegd, een integratieproces dat zich sterker langs intergouvernementele lijnen zal ontwtkkelen, dan wel een Unie die geënt is op blijvend sterke communautaire en supranationale structuren.

Een vraag die toch in het bijzonder kleinere lidstaten zou moeten aangaan.

Het klassieke leerstuk luidt immers dat juist de kleinere landen belang hebben bij een evenwichtige, maar vooral krachtige communautaire structuur, en bij een voor eenieder in gelijke mate bindende Europese regelgeving.

Zo is er alle reden om extra aan te dringen op onderlinge samenwerking met als doel

behoud en versterking van de communautaire instellingen en methode De kansen daartoe lijken bovendien gunstiger dan in het verleden. In september 1991 kreeg het Nederlandse ontwerpverdrag voor « Maastricht » alleen de steun van, inderdaad, België Nederland voelde zich in de steek gelaten door Duitsland, dat uiteindelijk de Franse lijn verkoos Het huidige Duitsland lijkt daarentegen bij monde van Fischer en kanselier Schröder een zelfstandiger positie in te nemen in het constitutionele debat. Een opstelling die inhoudelijk bovendien meer aansluit bij het communautaire erfgoed, maar die bovenal landen als Nederland en België grotere ruimte biedt voor eigen initiatieven.

 

 

6 Eggermont Vic, Het Letzeburgs in Belgisch-Luxemburg, Zannekin, 3, 2001, p.15

 

Onnodig voor onze lezers hier de historie van het hertogdom Luxemburg te schetsen. Ze weten dat dit hertogdom vandaag de dag verdeeld is over niet minder dan vier staten: het gelijknamige Groot-Hertogdom, België, Duitsland en Frankrijk. Ze weten ook dat in l839 de verdeling van wat – na de Franse veroveringen uit de l6e en 17e eeuw en de Pruisische annexatie na l8l5 – nog restte van het oude hertogdom, gebeurde volgens de taalgrenslijn Luxemburgs-Frans. Of toch nagenoeg, want in het Franstalige deel waar het Letzeburgs, zeggen we gemakshalve maar: het Luxemburgs gesproken wordt.

We hebben het hier over het Franstalige deel van Luxemburg, m.a.w. de Belgische provincie, Een recente peiling van de werkgroep Langue du Voisin (taal van de buur) onder voorzitterschap van Charles-Ferdinand Nothomb, ons evenmin onbekend, bracht aan het licht dat ongeveer 14% van de Franstalige Luxemburgers het Luxemburgs (Letzeburgs) min of meer beheerst. Opvallend hierbij is dat deze l4% verspreid zit over de ganse provincie en dus niet alleen in het gebied dat grenst aan het Groot-Hertogdom. Van die l4% behoort weliswaar ongeveer 55 % tot een leeftijdsgroep boven de 55 jaar en ouder. De jongeren schijnen dus minder het Luxemburgs te beheersen. Onderzoek wees uit dat de meesten die taal binnen de familie geleerd hebben, slechts enkelen hebben het op school geleerd.

Gevraagd naar het nut van deze kennis vond 47 % het nuttig de taal van de Groot-Hertogdomse buur te kennen. Slechts 10% van de ondervraagden die het Luxemburgs niet machtig zijn, zouden bereid zijn die taal te leren zo ze er de kans toe kregen, wat eenzelfde percentage is als de bereidwilligheid om Duits te gaan leren. Bij diegenen die wel Luxemburgs zouden willen leren behoren de meesten tot de leeftijdsgroep tussen l5 en 34 jaar,

Ook is het opvallend dat 63 % van de ondervraagden wensen dat hun kinderen Luxemburgs zouden kennen. Daarvan zegt 80% dat dit het vinden van een betrekking zou vergemakkelijken; l7 % zou het doen om betere contacten met de buren te hebben en 5 % voor de cultuur, de overigen om gemakkelijker zijn vacantie in het Groot-Hertogdom te kunnen doorbrengen.

Het is duidelijk dat de economische en financiële hoogconjunctuur in het Groot-Hertogdom een sterke stimulans is om de Franstalige Luxemburgers tot het aanleren van die taal aan te zetten.

 

 

7 Cailliau Maurits, Een doodlopende straat, DELTA, 1, 2002, p.10-13

 

De Vlaamse Beweging is in feite gestart onder een vlag die de lading niet dekt. In oorsprong  en doelstelling was zij immers een beweging die terug wilde leiden naar bet Nederlandse wezen, de Nederlandse aard van de bevolking van de Zuidelijke Nederlanden.

Wat dus in feite Nederlandse Beweging had moeten heten werd, in het kielzog van een (verlaat) romantisme, Vlaams genoemd. Sedertdien worden de Zuid-Nederlandse Brabanders en Limburgers Vlamingen genoemd, terwijl de Noord-Nederlandse Vlamingen, Brabanders en Limburgers allemaal Hollanders heten te zijn.

In het spoor van een soort averechts unitarisme (op lager vlak), kregen ook de bewoners bezuiden de taalgrens een verzamelnaam toebedeeld. Henegouwers, Namenaars, Luikenaars en Luxemburgers zouden voortaan met z’n allen Walen , heten, ook al is het Waals er slechts ten dele – naast het Picardisch en het Letzeburgs – de volkstaal. Met het romantisch adagium

volgens hetwelk « de taal gans het volk is », ligt de Vlaamse Beweging overigens reeds vanaf haar ontstaan overhoop. Dit unitaire beginsel werd van meetaf aan buiten gebruik gesteld voor alles wat Zuid-Vlaanderen en (breder) « les Pays-Bas Français » betreft. De lui uit die contreien

blijven volksgenoten heten, ook al spreken ze, afgezien van de Frans-Vlaamse Westhoek waar het Vlaams nog enigszins wist te overleven, Picardisch en wonen ze in Frans-Henegouwen.

Het valt niet te loochenen dat er doorheen de jaren zoiets als een sociologische realiteit gegroeid is, in die zin dat de Nederlandstaligen volgens eenzelfde stramien zijn gaan reageren. In deze beperkte betekenis kan men dan ook, zij het simplificerend, van een Vlaams volk spreken.

Eenzelfde evolutie, voornamelijk gebaseerd op de wet van actie en reactie, deed zich ook voor binnen het Franstalige landsgedeelte. Vlamingen en Walen zijn in deze betekenis puur Belgische begrippen, die nergens een verworteling in het verleden hebben die dieper reikt dan 1830.

De unitaristen van het lagere vlak – en dit aan weerszijden van de taalgrens – kunnen evenwel thans reeds vaststellen dat hun « sociologische realiteit » als voornaamste bindmiddel slechts het cultiveren van de antigevoelens bezit. De coherentie groeit met het aantal en de hevigheid van de uitdagingen die de andere gemeenschap zich permitteert. Zij verslapt en ebt weg van zodra de arrogantie van de ander achterwege blijft. Het zijn derhalve de anderen die instaan voor de bezieling en de periodische heropleving of het op sterven na dood zijn van de Vlaamse Beweging (en vice versa). Een Joris van Severen heette dit terecht « de bezieling van

het negativisme ».

Deze – naar zijn woord – in wezen negatieve impulsen vormen de ganse inhoud – beter. het gebrek aan inhoud – van de hedendaagse Vlaamse Beweging. De verloochening van oorsprong en doelstelling – terug te leiden naar het Nederlandse wezen – betekende meteen

het verlies van elke grensoverschrijdende toekomstvisie. De horizonten verschrompelden tot de (nog te ruim blijkende) Belgische begrenzing. Lilliputters naar de geest, namen we ook in ons staatsdenken Lilliputterallures aan; derhalve nemen we ons voor de scheiding van 1830 over te doen en de Zuidelijke Nederlanden op hun beurt op te delen. En dit op basis van een

onrealistisch taalcriterium. Gedreven door taalfanatisme spelen we als ziende blinden de troefkaarten uit van het Franse imperialisme.

In het verschiet liggen aldus enerzijds een Vlaams Andorra aan de boorden van de Noordzee, en anderzijds een bijkomend Frans departement met volksdemocratische allures. En dit wordt dan meteen als de voleinding van de Vlaamse Beweging en het summum van politiek denken voorgeschoteld.

Waar blijft bij dit alles de realistische kijk op de werkelijkheid? Want maken we ons geen illusies: de Vlaamse en Waalse taalfederal isten en -separatisten die zich sedert jaren afzetten – en terecht! – tegen het Belgische unitarisme, zijn in hetzelfde bedje ziek. Ook zij zijn unitaristen die hUn eenheidstaat nastreven en geen oog hebben voor de meerledigheid van en de verscheidenheid binnen hun gebieden. In hun toekomststaat is slechts de ruimte van het

– weliswaar ééntalige – keurslijf voorzien, dat zijn begrenzing blijft vinden binnen dezelfde Belgische slagbomen die Vlaanderen, Limburg, Brabant, Henegouwen en Luxemburg middendoor blijven snijden.

Een voorwaar treurige toekomstvisie die onze eeuwenoude Middengewesten – in hun andermaal bekrachtigde verscheurdheid – blijvend doemen tot de rol van een economische reus op lemen voeten, zonder hoorbare pol itieke stem en derhalve zonder waarachtige medezeggenschap binnen het Europese integratieproces.

 

Realiteitszin

 

Proberen we een stap naar de werkelijkheid toe. De zogenaamde taaldualiteit is niet de enige realiteit die onze toekomst in het nieuwe millennium bepalen mag. Maken we onszelf geen sprookjes wijs: een volgens het taalcriterium gefedereerd of opgedeeld België brengt geen oplossing voor onze samenlevingsproblemen. In het unitaire Vlaanderen kan dan straks de

strijd losbarsten tussen b.v, de West-Vlaamse Westhoek en Limburg, bij het vastleggen van prioriteiten inzake industrialisatie. Zoals tot voor kort nog over de rangorde van belangrijkheid tussen het staalbekken van Charleroi en dit van Luik gekibbeld werd. In het unitaire Vlaanderen, waar de macht voornamelijk vanuit de Antwerpse metropool zal uitgeoefend worden – zie het lot van de Doelgemeenten – zal Zeebrugge rustig alle toekomstplannen kunnen opdoeken. In het unitaire Wallonië worden de Oostkantons en het

Land van Overmaas zonder enige twijfel de stiefkinderen van de nieuwe Franse rompstaat. En omtrent de toekomst van de Voerstreek zal blijken dat het laatste woord nog lang niet gezegd werd. Het overwegend katholieke Luxemburg kan een toekomst verwachten waarbij het de

dupe wordt van linkse volksdemocratische bestrevingen en de mensen van Arelerland a Sprooch kunnen dan voorgoed hun pogingen staken om hun volkstaal erkend te zien (en aldus de taalrechten te veroveren die voor hun taalgenoten in het Groot Hertogdom vanzelfsprekend zijn), Ook de voorstanders van een feitelijke Waals-Franse tweetaligheid binnen de echt

Waalse streken, die via Waals taalonderwijs hun niet-Franse identiteit erkend en bevestigd willen zien, zullen dan moeten ervaren wat het « une et indivisible » naar Frans model inhoudt.

Het wordt hoog tijd dat wij de zogenaamde taaldualiteit van België naar de unitaire ideologische rommelzolder verwijzen en aandacht gaan besteden aan datgene dat werkelijk aan de orde is. Dan kunnen we er niet langer onderuit te erkennen dat die dualiteit een uitvinding is van de « terrible simplificateurs » en dat de Zuidelijke Nederlanden reeds altijd en niet het minst op taalgebied een unicum zijn geweest.

Onze Vlaamse taalideologen, die om de haverklap bij Basken, Bretoenen en Corsikanen op de schoot zitten, mochten voorwaar ook eens de gewaande Franse eentaligheid van Wallonië onder ogenschouw nemen. Daar zijn beslist interessante vaststellingen te doen op taalgebied. Zo b.v. dat alleen de steden echt verfranst zijn, maar dat in de dorpen en landelijke gebieden – niettegenstaande de praktische afwezigheid van elk onderwijs – de Waalse volkstaal springlevend is. Dat het Waals geen Frans dialect is, doch een zelfstandige Romaanse taal die, zowel in de woordvorming als in de syntaxis, fel afwijkt van het Frans, behoeft voor de

taalspecialisten geen nadere uitleg. Voor hen behoeft het evenmin betoog dat het idioom van de streek van Doornik en verderop in Henegouwen tot het Picardische taalgebied behoort, dat al evenmin Waals kan noch mag genoemd worden.

Meer naar het zuiden – van Aarlen tot Diedenhofen/Thionville (in Frankrijk) – is het Frans al evenzeer import en bestaat de volkstaal uit Moezelfrankische dialecten, die in het Letzeburgisch de status van een cultuurtaal wisten te verwerven. Tegen de Duits-Belgische grens omhoogklimmend bereiken we, via het officieel Frans-Duitse tweetalige gebied van Eupen-Malmedy de streek van Overmaas, waar de volkstaal door de taalkundigen tot de Nederlandse dialecten wordt gerekend, Waals, Frans, Picardisch, Letzeburgisch, Duits, Nederlands: de meertaligheid van  het ‘Walenland » steekt de ogen uit, voor wie weigert ze

te sluiten voor de realiteiten.

Afgezien van de enorme verscheidenheid onder de autochtone bevolking van de zuidelijkste provincies, kan ook de immense uitwijking vanuit de Nederlandstalige provincies naar het Walenland niet over het hoofd gezien worden. Betrouwbare statistieken becijferen die uitwijking (tussen 1930 en 1980), de natuurlijke vruchtbaarheid in acht genomen, op anderhalf miljoen, Die « emigranten » hebben zich naar de taal weliswaar vlot geassimileerd, doch blijven evenzeer als de Frans-Vlamingen, naar aard en afstamming van Nederlandstalige

 oorsprong. In deze wordt al te vaak een loopje genomen met de logica die de verfranste Zuid-Vlamingen tot het eigen volk blijft rekenen, terwijl de « emigranten » om den brode als « vreemdelingen » bejegend worden.

 

 Naar een waarachtig federalisme

 

In wat voorafging werd gepoogd een beeld te schetsen van de brede verscheidenheid, waar het dualistisch federalisme achteloos aan voorbijgaat. Tezelfdertijd werd de Belgische begripsverwarring aangeklaagd, waardoor de Vlaamse Beweging zich vrijwillig afsluit voor elk grensoverschrijdend integratiestreven, hetzij Heel-Nederlands of Europees,

waarvoor haar concept geen ruimte voorziet, ergo – binnen de optiek van hun Belgisch kader – zelfs niet kan voorzien.

Nochtans biedt de federalistische idee – die precies de eenheid in de verscheidenheid nastreeft, evenzeer als de verscheidenheid in de eenheid wil bewaard zien – het voor de hand liggend alternatief. De institutionalisering van het al te eenzijdige taaldualisme beroept zich overigens ten onrechte op de federalistische gedachte, die eerder samenbundeling in harmonie dan verscheurend dualisme tot inhoud heeft.

Een grondige bezinning op basis van de federalistische doctrine noodt als vanzelf tot het in kaart brengen van alle particulariteiten binnen het samenlevingsverband.

Op een dergelijke kaart komen de provinciale entiteiten met hun specifieke gevoeligheden naar voren als de behoeders van een historisch. verleden dat, niettegenstaande het ruimer staatsverband, een blijvende stempel heeft weten te drukken.

Daardoor bleef de specifieke eigen aard bewaard. Wat zou er meer voor de hand liggend zijn, dan de behoeders van het verleden tot beheerders van de toekomst aan te stellen?

Een reëel federalisme op basis van de provincies hoeft niet de eendracht binnen het grotere verband te schaden, doch schept een model waarbinnen de verscheidenheid aan identiteiten tot hun volle ontplooiing kunnen komen en hun eigen identiteit institutioneel kunnen bevestigen en toekomstgericht kunnen valideren.

Maar er is meer: al onze provincies zijn grensprovincies – waarbij we Antwerpen uiteraard in zijn rol van Midden-Brabant situeren. De « ontgrenzing van de grenzen » wordt dan een provinciale opdracht tot opruiming van de verstarde frontlijnen van het verleden. Die opdracht sluit dan meteen in: het terug samenbrengen van de gescheiden delen over de grenzen

heen. Het hoeft wel geen betoog dat de wegen naar de Europese integratie vlotter te bewandelen zijn aan de grenzen zelf, dan in het centralistische midden, waar tot

op heden aan die materie wezensvreemde ambtenarij de beslissingen dicteerden. Vanuit dit perspectief gezien behoren ook de bestrevingen tot afschaffing van het intermediaire orgaan die de provincies zijn, tot verderfelijke Vlaams en Waals unitaire stramien.

Ons besluit kan kort zijn: het wordt hoog tijd dat de Vlaamse Beweging de hypotheek opheft die zij op onze Nederlandse en Europese toekomstmogelijkheden heeft gelegd. Daartoe volstaat dat ze resoluut rechtsomkeert maakt in de doodlopende straat die ons elke kans op een Europese integratierol voor onze Middengewesten ontneemt.

De ganse Belgische=Zuid-Nederlandse ruimte maakt sinds eeuwen deel uit van dat historisch Middengebied dat taalkundig nooit homogeen is geweest en steeds een brugfunctie heeft vervuld tussen de ruimere Germaanse en Romaanse cultuurwerelden.

De scheiding van 1830 heeft zelfs de Noord-Nederlandse provincies niét voor meertaligheid behoed, maar een oplossing in federalistische geest verzekerde de Friezen hun rechtmatige taalrechten. We moeten eindelijk maar eens definitief breken met de schijnoplossingen – gedicteerd door onze minderwaardigheidscomplexen – die er in bestaan IJzeren Gordijnen op te trekken langsheen taalgrenzen, teneinde onze kleinmoedigheid te beschermen. We moeten resoluut en vastberaden en ditmaal definitief een tweede Nederlandse straat inslaan. Een doodlopende straat eindigt immers wel eens vaker in een getto!

 

 

8 Belmans André, Voltooiing van de Europese constructie, DELTA, 1, 2002, p.14-15

 

In De Standaard van 25 oktober en in N.R.C.-Handelsblad van 26 oktober j.l, publiceerde Marc Eyskens, gewezen Eerste-Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, een betoog onder de titel « EUROPA, DAT IS PARIJS-LONDEN-BERLIJN » (1)

 

Hij stelt dat voor Europa de ‘first best’-oplossing uiteraard de uitbouw is van een echte federale Unie met een regering, een volwaardig Europees parlement en zelfs een verkozen Europees president. Hij voegt er echter aan toe dat dit toekomstbeeld verder afligt dan ooit,

De « second best »-oplossing is dat de Europese Unie beter kan geleid worden door een driespan dan dat ze zou gaan gelijken op een gespan dat, bij gebrek aan paarden, leeg langs de weg achterblijft. Dit driespan zou gevormd worden door de drie gewezen Europese grootmachten.

Ex-Minister Eyskens voegt daar nochtans aan toe: « tenzij de kleinere leden erin slagen zich te groeperen in zo iets als bijvoorbeeld de Benelux » maar zegt hij:  » de Benelux is de jongste

jaren heel erg schuchter gaan schuren langs de Europese muren »

 

Onze mening: het Europese driespan is de slechtste oplossing !  De enig goede oplossing is dat de kleine en de middelgrote landen, die tijdens het tweede millennium de overmacht van

de groten tot hun schade en schande hebben ondergaan, zich vrijwillig verenigen om de « first-best »-oplossing, d.i. de federale, door te duwen. De diplomatie van de drie Benelux-landen heeft daarin een ware verantwoordelijkheid.

Een directorium van de drie gewezen grootmachten is een dwaze illusie. Niet alleen omdat deze drie hun tijd gehad hebben en niet meer zijn wat ze geweest zijn. maar bovendien omdat zij het onderling té zeer oneens zijn.

 

Frankrijk houdt hardnekkig vast aan het concept « natiestaat ». Duitsland wil wel een federaal Europa en Groot-Brittannië is nauwer verknocht aan de Verenigde Staten dan aan Europa.

Frankrijk voedt nog steeds het anti-amerikanisme omdat het meent dat Europa alleen kan herenigd worden in vijandschap tegen de Amerikaanse monomacht. Duitsland en Groot-Brittannië daarentegen steunen gewillig de Atlantische Alliantie.

 

Het gebrek aan eensgezindheid, voortspruit uit deze tegenstrijdige inzichten, is de oorzaak van de stagnatie van de Europese constructie sedert het Verdrag van Rome (1957).

De as Parijs-Bonn (Traité de l’Elysée, 1963) was een sluwe zet van Generaal de Gaulle om – samen met het toen nog verdeelde en ontwrichte Duitsland – de teugels van de pas opgerichte

Europese Gemeenschap in handen te nemen. Deze as heeft de  Europese eenmaking eerder gehinderd dan vooruit geholpen.

 

De monetaire Unie is een andere Franse zet om het herboren en verenigde Duitsland aan het Westen te binden.

 

De grote drie beseffen nog steeds niet dat zij een groot deel van hun krediet hebben verspeeld, Gedurende het tweede millennium hebben zij zich uitgeput in vijandschap en na ijver. Nog steeds zoeken Frankrijk en Duitsland de kleine en middelgrote landen in hun vaarwater te krij

gen of ze te destabiliseren. Een eeuwenoude machtspolitiek werkt nog altijd na. Zelden is de Franse druk op België zo zwaar geweest.

Moest de leiding van de Europese Unie aan de grote drie worden toevertrouwd, dan zouden zij er spoedig aan denken Europa onder elkaar in invloedssferen te verdelen.

P.H. Spaak had groot gelijk toen hij nog tijdens de oorlog voorzag dat de drie grote mogendheden van Europa gehavend uit het avontuur zouden komen en dat zij zouden trachten hun machtsverlies op de kleinere landen te verhalen. Hij was de mening toegedaan dat de redding van Eudat ropa begint met de samenbundeling van de kleinere landen en vooreerst van de Benelux-landen, Hij was er al mee begonnen te Londen in ballingschap. De kleinere landen zijn volkomen geloofwaardig wanneer zij ijveren voor Europese verstandhouding en eenmaking. Het komt hén toe het initiatief te nemen.

De eenheid van ons vasteland moet nu zijn voedingsbodem vinden in het besef dat ten opzichte van de huidige wereldmachten en van de snel opkomende Aziatische machten, met hun enorme bevolking, de afzonderlijke staten van Europa niet meer de nodige armslag hebben.

Met Marc Eyskens zijn wij het roerend eens wanneer hij schrijft dat België zijn eenheid moet bewaren. Zoniet is er geen Benelux meer mogelijk. Maar worden de ontbindende krachten binnen België niet gevoed, nu eens door Duitsland, dan weer door Frankrijk? De huidige intriges van dit laatste land liggen trouwens in de lijn van een eeuwenlang volgehouden streven naar gebiedsuitbreiding in de richting van de Lage Landen.

Wat vieren de Vlamingen ieder jaar opnieuw op 11 juli?

Een directorium van de impotente grote drie wekt een onbehaaglijk angstgevoel op bij al wie enigszins vertrouwd is met de geschiedenis van Europa.

 

(1) N.vd.R.

Wie daaraan soms zou twijfelen raden we aan het artikel van Ben van der Velden « Grote Drie wekken in EU opnieuw wrevel op » in de N.R.C.-Het Handelsblad van 5 november 2001 eens te herlezen, evenals het artikel onder de titel « Topdrie top » in hetzelfde nummer.

 

 

9 Naar een activering van de Benelux?, in : Delta, 9, 2002, p.8-9

 

Het is met veel genoegen dat wij het bericht overnemen van het persagentschap BELGA zoals dat in De Standaard van 29 augustus jl. verschenen is.

 

BELGIË-NEDERLAND

Balkenende/Verhofstadt willen Benelux-front versterken

België en Nederland moeten als Benelux meer wegen op de besluitvorming in de Europese Unie. Die wens onderstreepten de nieuwe Nederlandse regeringsleider Jan Peter Balkenende en zijn Belgische ambtgenoot Guy Verhofstadt woensdag bij een eerste ontmoeting in Brussel.

De koe wordt meteen bij de hareng gevat: België en Nederland gaan samenwerken aan een memorandum dat alternatieven voor het roterend voorzitterschap in de EU moet opleveren. « Als stichtend blok wordt van de Benelux een voorstel verwacht. We mogen niet vervallen in een systeem van een « directorium » van de grote landen, zoals wij na 11 september twee keer hebben gezien », stelde Verhofstadt.

Verhofstadt en Balkenende willen ook een nieuwe politieke impuls geven aan de sa- menwerking tussen België en Nederland wat de bestrijding van criminaliteit en drugshandel betreft. Niet dat er meteen gemengde politieteams op stapel staan, maar Verhofstadt liet wel uitschijnen dat een samenwerking zoals die tussen Frankrijk en België ook tussen de Lage Landen mogelijk moet zijn. Oak het dossier van de IJzeren Rijn werd nog eens uit de kast gehaald.

 

Tot daar het bericht van Belga. Gaan onze bewindslieden eindelijk inzien dat de Lage Landen geen kans hebben in de Europese Unie om op de beslissingen te wegen als zij niet eensgezind optreden?

 

 

10 Uit het Jaarverslag van Electrabel 2001, p.45, in: Delta, 9, 2002, p.9

 

De oprichting van een regelzone voor de Benelux zou bijdragen tot het ontstaan van een echte markt, eerst in Benelux zelf en later in Europa.

« De invoering van een enkele regelzone voor de hele Benelux zou goed zijn voor een totaal verbruik van 180 TWh per jaar. Wat vergelijkbaar is met het verbruiksvolume op de Spaanse markt. Een unieke regelzone zou in grote mate de liquiditeit van de markt en van haar werking bevorderen en zou meteen de beste garanties bieden voor concurrentie bij de regelactiviteiten. Een ontwikkeling waar alle spelers hun voordeel mee kunnen doen. Zelfs al is dit alles technisch perfect mogelijk, toch is een sterk engagement vanwege de politieke beleidsmakers noodzakelijk: voor het op stellen van een gemeenschappelijke regelgeving, het realiseren van een unieke financiële markt, het bepalen van de mate waarin de verschillende markten zich moeten openstellen… Dit zou een eerste belangrijke stap betekenen op weg naar een echte markt, in eerste instantie in de Benelux en later in Europa. Electrabel verleent daarom haar onvoorwaardelijke steun aan de initiatie- yen die op dit vlak zouden worden ontwikkeld ».

Uit dit verslag blijkt overduidelijk dat Benelux een economische realiteit is en dat het aan de politici ligt om er concrete beleidsdaden aan toe te voegen. Bovendien is Benelux een stap naar de verdere Europese integratie, het vervult een pioniersrol.

Onze stellingen worden dus bijgetreden door een van de grootste Belgische bedrijven!

 

 

11 André Belmans

 

DE LAGE LANDEN EN DE EUROPESE EENWORDING

 

Sedert het presidentschap van Generaal de Gaulle stuurt Frankrijk aan op een Europa onder Franse leiding. Het hoopt samen met Duitsland de Verenigde Staten tegenspel te bieden. In de NRC van 8 januari geeft J. L. Heldring als zijn mening te kennen:  » Ze zijn daar al aardig in geslaagd. »

Er zijn echter ernstige redenen om te menen dat Frankrijk in die opzet niet zal slagen: 

  1. Frankrijk is niet meer wat het geweest is. Hoewel het onbetwistbaar een stevige diplomatieke traditie heeft en zijn politieke leiders vast in hun kansen geloven, overschatten ze de mogelijkheden van hun land.

2. Frankrijk kan zich niet losmaken van verouderde politieke denkbeelden. Een andere politieke opbouw dan de pyramidale waarin, zoals in het Romeinse Rijk, de staat van boven naar beneden wordt geconcipieerd, kan het zich niet voorstellen.

Met een contractuele, van beneden naar boven opgebouwde staatkundige constructie, zoals het Zwitserse eedgenootschap, hebben de Fransen geen ervaring. Daarom hebben ze zoveel moeite met de Europese eenwording. Omdat zijzelf de handen vrij willen houden, streven ze naar een intergouvernementeel Europa. Bovendien verkondigen ze dat een federatie een federatievormer nodig heeft en dat enkel Frankrijk, of ten minste een

kopgroep onder Franse leiding, daar in aanmerking voor komt.

Dat de grote en kleine Europese volkeren zoveel arrogantie zullen kunnen aanvaarden, is ondenkbaar. Er zijn nu al tekenen van wantrouwen. Is het niet storend dat uitgerekend twee landen die Europa al zoveel onheil bezorgd hebben, nu ineens menen Europa te moeten leiden?

3. Na de uitbreiding naar het Oosten zullen de Duitsers volgens vele waarnemers minder geneigd zijn om het Franse spel te blijven spelen. Samen met het bevolkingscijfer geeft de verworven centrale positie Duitsland een feitelijk overwicht. De Angelsaksers hopen nog altijd dat Duitsland naar de Navo-schaapstal terug zal keren. Reeds Bismarck streefde naar een alliantie Londen-Berlijn-Moskou!

Volgens J. L. Heldring is het zo goed als zeker dat Frankrijkeen tegenzet beraamt.Maar betekent dat geen gezichtsverlies voor de Franse politieke leiders?

4. Voorts houdt F rankrijk te weinig rekening met nog een ander vooruitzicht: de opkomst van nieuwe continentale of subcontinentale mogendheden in Azië. In zijn boek Mensche und Mächte schrijft de gewezen Duitse kanselier Helmut Schmidt dat het geen vijftig jaar meer zal duren of China en Indië doen zich als wereldmachten gelden. Beide landen hebben nu al meer dan een miljard inwoners.

Beseft men wel wat dat aan politieke macht kan betekenen? In dat vooruitzicht doet Frankrijk er verkeerd aan een sfeer van vijandschap tegen de Verenigde Staten te scheppen. Europa kan de Verenigde Staten nog nodig hebben.

Misschien zijn dit slechts gissingen. Zeker is dat wij een titanenstrijd tegemoet gaan, waarin de kleinere landen niet ontzien zullen worden.

Zouden Frankrijk of de as Parijs-Berlijn de kans krijgen om de Franse plannen verder uit te werken, dan worden onze Nederlanden satellietstaten en later, zoals ten tijde van Napoleon, vazalstaten.

De kleinere landen zijn hun soevereiniteit al grotendeels kwijt. Bovendien komen de verordeningen van de Unie op weinig democratische wijze tot stand. Nadien kunnen de grote landen zich veroorloven ze aan hun laars te lappen, de kleine niet.

Willen de Lage Landen nog meetellen, dan moeten ze voortaan alles in het werk stellen om hun positie in de wereld te versterken. Samen beschikken ze over nog niet uitgespeelde troeven. Het komt erop aan in het bestaande bestel meer gewicht in de schaal te leggen, hun stem luider te laten horen. De allererste vereiste is dat ze een vuist maken, dat zij in welke vorm ook als eenheid optreden.

Een tweede vereiste is dat ze ernaar streven om in de Europese Unie gezamenlijk de status van een grootmacht te verwerven. Vanzelf zal deze bundeling van de versnipperde Lage Landen zich niet voltrekken. Er zal voor geijverd moeten worden. Vandaag kan het vanzelfsprekend lijken dat Polen, eeuwenlang onder drie grootmachten verdeeld, na de Eerste Wereldoorlog herenigd werd, maar dat heeft veel inspanningen en diplomatie gevergd.

De Lage Landen hebben echter veel troeve in handen: hun gewicht in de wereldeconomie, hun belangrijke bijdrage aan de Europese cultuur en hun geopolitiek belang: .

1. Voor een belangrijk deel van het Europese vasteland zijn ze de natuurlijke uitweg naar de open zee. Ze zijn veruit de voornaamste Europoort en vormen een knooppunt tussen Noord en Zuid en tussen Groot-Brittanië en het continent. Vanzelfsprekend denken de inwoners van de Lage Landen aan dit brede hinterland van hun havens. Als handels- en industriestaten hebben zij immers te allen tijde met vele delen van Europa zakelijke betrekkingen onderhouden.

2. Nooit hebben ze zich door machtsdenken laten leiden, en niemand voelt zich door hen bedreigd. Ieder bekrompen nationalisme is hun vreemd, en voor extremisme zijn ze veel te nuchter. Veeleer was hun politieke houding altijd door een streven naar evenwicht gekenmerkt. De Brabantse dichter Jan-Baptist Houwaert, die het vertrouwen van de Zwijger genoot, hield zijn landgenoten voor:  » HoU middelmate ». Tekenend is ook dat de eerste opsteller van een tractaat over het volkenrecht, Grotius, uit onze landen stamt.

3. In de eerste jaren na de oorlog traden de Benelux-landen als vaandeldragers van de Europese samenwerking op. Het lukte P.-H. Spaak, J. W. Beyen en J. Bech het Verdrag van Rome (1957) door Frankrijk, Duitsland en Italië te doen aanvaarden. Iemand die het van dichtbij heeft meegemaakt verklaarde dat de Nederlander Beyen de inspirator was, Spaak de gewiekste uitvoerder en Bech de wijze raadgever.

  1. Het begrip « Benelux» heeft in vele kringen, ook in het buitenland, ingang gevonden. Vaak noemt men trouwens de Lage Landen « de Benelux-landen». Het komt erop aan dit geografische begrip inhoud te geven.

5. Voor andere delen van Europa kan het voorbeeld van de Benelux inspirerend werken. …..

In de Skandinavische landen zijn er al pogingen tot groepsvorming geweest. In Oost-Europa heeft de « Groep van Visegrad» ¨Polen, Tsjechië, Slowakije en Hongarije) al bijeenkomsten gehouden; ze spiegelen zich aan het voorbeeld van de Benelux. Soortgelijke regionale groeperingen zouden het Verenigde Europa evenwichtiger en in elk geval ook levendiger maken. De grote verscheidenheid van Europa moet inderdaad in acht worden genomen. E r zijn zo grote economische en culturele verschillen dat ze regionale aanpassing vereisen. Zelfs het federale Zwitserland werkt met kaderwetten, met welker uitvoering de lokale instellingen worden belast. Ook het subsidiariteitsbeginsel moet hier worden toegepast

 6. Door zich als verdedigers van de rechten van de kleine landen op te werpen zouden de Benelux- landen in Europa groot aanzien verwerven. Teneinde de gelijkwaardigheid van alle partners te bevestigen hebben de Benelux- landen al voorgesteld om alle lidstaten in één van de wetgevende Kamers, de Statenkamer, hetzelfde aantal zetels toe te kennen.. Gelijkheid in één van beide Kamers zou tevens het streven naar overwicht van een coalitie van grote staten verijdelen. In grote en kleine federale staten zoals de V erenigde Staten van Amerika en Zwitserland schenkt zulk een

regeling sinds jaar en dag voldoening.

 

Elk Europees land, of klein of groot, heeft op een gegeven moment in de geschiedenis een belangrijke rol gespeeld. Door de toentertijd gebruikelijke machtsmiddelen – intriges, dwang, oorlog – hebben de huidige grote Staten in de laatste eeuwen ten nadele van andere Staten hun macht verworven. Het zou onrechtvaardig zijn als de minderwaardige positie van de kleine landen nu bekrachtigd zou worden en zij feitelijk afhankelijk zouden worden van de grote landen.

 

BESLUIT

 

Tegenover de huidige pogingen om Europa een nieuwe staatkundige structuur te geven mogen de Lage Landen geen afwachtende houding aannemen. Onverdroten moeten ze hun nuchtere zienswijze verdedigen. Al wat ze willen is het welslagen van de inspanningen die sedert een halve eeuw geleverd worden voor een vrijwillig aanvaarde en eerlijke Europese eenwording.

 

AB.

 

*Pierre Pfimlin en Raymond Legrand-Lane : L’Europe Editions Plon, 1966

 

 

12 Belmans André, E DIVERSITATE UNITAS / GEOPOLITIEK, 2004

 

Senator Hubert LEYNEN schreef eens in « Het Belang van Limburg » dat de noodzaak van Benelux-samen werking niet bewezen moet worden. « Het volstaat een blik te werpen op een kaart van West-Europa om ervan overtuigd te zijn. »

 

De Benelux-landen ontlenen hun samenhang onder meer aan hun ligging tussen drie gewezen grootmachten, die hun vroegere ambities nog lang niet hebben afgezworen. Het mag ons niet verwonderen dat ze, om hun verlies aan macht in de wereldpolitiek enigszins te compenseren, hardnekkig pogen kleinere landen in hun vaarwater te krijgen.

 

En dit des te meer daar de Lage Landen het meest ontwikkelde deltagebied ter wereld en tevens een met heel Europa verweven verkeersknooppunt zijn. Ze zijn terzelfdertijd een gebied met grote en kleine havens en een « roundabout-country ». Alleen hun eigen inwoners onderschatten deze geopolitieke betekenis.

 

Hun gunstige ligging en hun infrastructuur verklaren hun bevolkingsdichtheid en hun benijdenswaardige welvaart.

 

Al deze natuurlijke gegevens en het vredelievende karakter van hun bevolking sporen deze landen aan zich spontaan voor alles wat de verstandhouding in Europa kan bevorderen in te zetten,

 

Daarom ook willen ze zich op gelijke afstand van de drie gewezen grootmachten, hun buren, houden. Ze weten dat ze zich er niet toe mogen laten verleiden in dezer onderlinge twisten partij te kiezen, De ondervinding heeft hun geleerd dat ze, telkens wanneer ze zich in het vaarwater van een van hun buren wagen, mogen verwachten het slachtoffer van het ongenoegen van de beide andere te worden.

 

Ook zijn ze wijselijk op hun hoede als continentale buren beweren een einde aan hun eeuwenoude vijandschap te maken en zelfs een exclusief bondgenootschap aangaan.

 

In geopolitiek opzicht is de positie van de Lage Landen met die van geen enkel ander deel van Europa te vergelijken, behalve misschien met die van Polen, dat tot driemaal toe onder machtige buren werd verdeeld en zelfs territoriaal werd opgeschoven.

 

Wanneer bekwame staatslieden deze feiten in acht nemen en hun troeven behendig weten uit te spelen, gaan onze landen een schitterende toekomst tegemoet. Dan zullen politieke  commentatoren de samenwerkende Lage Landen opnieuw « het laboratorium van Europa », « the cockpit of Europe » of « het kloppende hart van Europa » noemen.

 

 

13 Belmans André, FRANKRIJK BEGAAT EEN HISTORISCHE VERGISSING, 2004

 

Het is een oude droom van het Gaullistisch Frankrijk een Europese Defensiemacht te zien tot stand komen. Dankzij zijn atoomwapen zou het daarin de bovenhand hebben.

 

Het is een van die strategieën die Frankrijk beraamt om zijn overwicht in Europa te verzekeren en te bestendigen. (Une Ambition Française door Alain Duhamel – Ed. Plon). Er is wenig kans dat Frankrijk in een dergelijk opzet slaagt. Trouwens wat betekent een defensiemacht zonder een heuse Europese politieke macht?

 

Het tijdperk van de Natiestaten is voorbij. Wij beleven een schaalvergroting. Er stellen zich steeds meer problemen die nog slechts op continentaal of subcontinentaal niveau kunnen worden opgelost.

 

Van een evenwichtige verhouding tussen de Europese en de Amerikaanse pijlers van het Atlantisch Verbond kan er alleen sprake zijn wanneer al de Europese partners eraan verzaken zich als natiestaat te doen gelden. Dat wil zeggen dat zij het princiep van de « souverainité une et indivisible » moeten laten varen , dat zij aanvaarden dat het Europees belang voorrang heeft op het nationaal belang.

 

Dus ook geen vetorecht meer in om het even welk Europees orgaan. Wel democratische besluitvorming van gelijkgestelde partners zoals voorgeschreven door de Conventie van Philadelphia (1787) d.w.z. een stelsel van twee wetgevende kamers waarvan de ene proportioneel is samengesteld en de andere paritair.

 

Het houdt ook in dat alle particuliere allianties binnen de Unie (zoals de As Parijs-Berlijn) uitgesloten zijn. Bovendien verplicht het de lidstaten tot federale loyaliteit en veroordeeit het alle achterbakse intriges en aparte afspraken zoals deze namens « la Francophonie » of nog « I’Afrique Française ».

 

Alleen met inachtneming van deze voorwaarden kan Europa als dusdanig nog een factor van betekenis worden in de wereldpolitiek.

 

De Verenigde Staten leren hoe in een tijdspanne van amper twee eeuwen een geduchte wereldmacht kan worden opgericht. Moest Europa de regels voorgeschreven door de Conventie van Philadelphia in acht nemen het zou in korte tijd de Amerikaanse macht evenaren en zelfs overtreffen. Het was een Fransman Alexis de Tocqueville, die reeds in 1848 voorspelde dat de Verenigde Staten van Amerika een wereldmacht zouden worden. (De la Démocratie en Amérique).

 

Maar het Gaullistische Frankrijk wil er niet van weten. Het blijft onwrikbaar trouw aan de aloude Machiavelistische richtlijnen van Richelieu. Het waant zich nog steeds een machtscentrum met satellietstaatjes, vazalstaatjes en invloedsferen waarin strategische ondernemingen worden opgekocht en ijdele politici worden omgekocht. In tijden van oorlog spreken de wapens en in vredestijd haalt men zijn slag thuis met geld.

 

Met zulk een partner gaat Europa nog bittere teleurstellingen tegemoet. Spaak had dat al vijftig jaar geleden voorzien. Met zijn Bonapartistische geestesgesteltenis is Frankrijk onbekwaam een nuttige bijdrage te leveren tot de opbouw van een Verenigd Europa. Het sleurt integendeel Europa mee in zijn teloorgang. (Alain Peyrefitte: Le Mal Français. Ed. Plon).

 

Andermaal begaat Frankrijk een historische vergissing. Het meent dat Europa slechts kan verenigd worden dankzij een strijd tegen een gemeenschappelijke vijand en dat deze vijand thans de oppermachtig geworden Amerikaanse Unie is.

 

Deze mening knoopt aan bij oude herinneringen. Sedert de Honderdjarige Oorlog hebben de Angelsaxers steeds de Franse ambities in de weg gestaan. Zij hebben Lodewijk XIV gedwarsboomd. Zij hebben de inspanningen van Bonaparte verijdeld. Zij hebben het meesterschap over de wereldzeeën veroverd. Zij hebben een wereldrijk gesticht waarvan de luister deze van het Franse overtrof.

 

Bij de teloorgang van deze « imperia » heeft de Atlantische dochter van het Britse Rijk het heft overgenomen. De Amerikaanse monomacht zit Frankrijk dwars. Zij heeft dit land de opperste vernedering toegebracht toen zij Frankrijk uit een hachelijke Duitse bezetting heeft bevrijd.

 

Generaal de Gaulle heeft veel bijgedragen om deze aloude Franse geestesgesteltenis weer op te wekken en diep in te prenten. Sedert lang reeds voor de crisis met Irak ontwikkelde de Franse propaganda stelselmatig een anti-amerikaanse stemming.

 

Aan historisch besef heeft Frankrijk geen nood. Maar het mist toekomstvisie. Zijn onstuimig Gallische temperament verblind zijn oordeel. Zijn impulsieve president speelt in op het door De Gaulle weer aangewakkerde grootheidswaanzin.

 

De politieke leiders van Frankrijk schijnen niet in te zien dat er in Azië nieuwe wereldmachten gereed staan om aan te treden. Nochtans was het een Fransman, Alain Peirefitte die in 1973 een lijvig boek publiceerde « Quand la Chine s’éveillera, Ie monde tremblera ». Waarop hij in 1996 een vervolg schreef: « La Chine s’ est éveillée ».

 

Maar er is niet alleen China met zijn miljard twee honderd miljoen inwoners. Er is ook India dat het miljard inwoners heeft bereikt. In de buurt zijn er nog meer landen met snel

toenemende bevolking en met een cultuur en een geschiedenis die veel ouder zijn dan deze van Europa. De gewezen Duitse kanselier Helmut Schmidt, meent dat deze landen zich binnen de halve eeuw zullen doen gelden. (Menschen und Mächte).

 

Wat betekenen daar tegenover onze Europese Natiestaatjes, die nog geen honderd miljoen inwoners tellen?

 

Wat men ook moge denken van de Amerikaanse initiatieven, het is een grote vergissing op dit ogenblik een breed front op te zetten tegen de Verenigde Staten. Moesten deze aan het tanen gaan voordat Europa zelf een geduchte macht is geworden, dan staat ons Aziatisch schiereiland bloot aan de ambities van de nieuwe wereldmachten uit het Oosten.

 

Een gevolg daarvan zou kunnen zijn dat het centrum van het wereldgebeuren zich veplaatst naar de boorden van de Stille Oceaan waar de Verenigde Staten nog een rol te spelen hebben . De Angelsaksers zijn niet de vijanden van Europa. Zij hebben het herhaaldelijk bewezen.

 

André BELMANS.

(Brussel, Maart 2003)

 

 

14 Mouton Alain, Noord en Zuid: een economische verbondenheid, in : Delta 5/ 2004, p.6-10

 

(p.6) Een land of regio kan in de huidige globalisering pas overleven als het economisch gezien lokaal sterk verankerd is en daarnaast in staat is nieuwe samenwerkingsverbanden aan te gaan – ook buiten de grenzen van de huidige natiestaat. Als gevolg van de globalisering van de samenleving zijn er nieuwe communicatienetwerken tussen de gemeenschappen ontstaan, die de vastgeroeste structuren en de bestaande grenzen overschrijden.

We hoeven slechts naar de Benelux te kijken. De Euregio Kortrijk-Moeskroen-Rijsel bijvoorbeeld kent al jaren een sterke economische groei. Het gaat hier om een activiteit die grensoverschrijdend is: de regio’s trekken zich als het ware aan elkaar op, Men kan gerust stellen dat wat in Zuid-west-Vlaanderen, Henegouwen en Noord-Frankrijk gebeurt, staat voor een algemenere ontwikkeling. Bovendien hebben we hier te maken met een voorbeeld van een geslaagde economische omschakeling: naast de klassieke industrieën is er nu ook plaats

voor nieuwe technologieën.

Deze nieuwe samenwerkingsverbanden – dat is toch wel zeer opmerkelijk – gaan terug op eeuwenoude structuren. Rijsel, Kortrijk en Moeskroen maakten immers deel uit van het middeleeuwse Graafschap Vlaanderen. Ook elders zien we vergelijkbare samenwerkingsverbanden, Als we de blik op het Oosten richten, zien we dat Limburg zich evenzeer op Duitsland, Luik en Nederlands Limburg oriënteert dan op de rest van Vlaanderen.

De nieuwe economische regio’ s bewegen zich deels langs nieuwe grenzen en bevatten daarnaast lokale entiteiten die een zeer oude verbondenheid hebben met elkaar en de Gleichschaltung van de moderne natiestaat hebben overleefd. De steden hebben bijvoorbeeld een belangrijke mate van zelfstandigheid behouden. Krysztof Pomian, een Pools auteur, beschrijft dit laatste fenomeen als volgt:  » In de loop van de geschiedenis ontstond een netwerk van steden die duurzame relaties met elkaar aangingen. Van Brugge en Gent overspande het netwerk het Rijn-

land, Zuid-Duitsland, Zwitserland, de grote ltaliaanse Meren tot in Genua, Florence en Venetië. De steden aan de Rijn vormden de basis van drie andere samenwerkingsverbanden: de Hanzesteden (met Hamburg, Bremen, Lübeck en Gdansk), de as Parijs-Lyon-Rhône-vallei tot Marseille en Barcelona en ten slotte een oostelijke as naar Praag en Wenen toe. Die steden kenden hun sterkste ontwikkeling in een systeem van beperkte politieke anarchie. Niet gewrongen binnen een politieke ruimte maar met een sterk identiteitsbesef en autonomiestreven,

getuige de privileges die ze wisten af te dwingen, » (1 )

 

Oude gemeenschappen en nieuwe economische structuren

 

Die oude gemeenschappen zijn dieper geworteld dan men denkt. De Belgische staat is er nooit in geslaagd ze ‘over te planten’, Vlaanderen en Wallonië hebben zowel op macro- als micro-economisch vlak een verschillende ontwikkeling gekend, al van voor 1830. Het zuiden van het land en dan vooral de streek rond de Borinage, Charleroi en Luik, was sterk beïnvloed door de eerste industriële revolutie en was samen met Groot-Brittannië één van de productiefste gebieden ter wereld. Een groot deel van de Belgische welvaart werd in die tijd geleverd door Wallonië. Vlaanderen was toen grotendeels agrarisch, op de textielindustrie in het Gentse na. (p.7) Het maakte in de jaren ’60 de sprong van een preindustriële naar een postindustriële samenleving Cmeer diensten) en de achterstand verkeerde daarmee in een voorsprong, De vraag is nu, of het huidige Vlaanderen, erfgenaam van grote delen van het oude graafschap en hertogdom Brabant, sterk genoeg is om de rest van de Benelux mee te trekken in een opwaartse economische beweging. Dat is naar onze mening zonder twijfel het geval, zeker nu de verschillen met de economische structuur van de omringende regio’s aan het verminderen zijn.

 

Aan het begin van de 21 ste eeuw groeit men in de hele Benelux in de richting van een dienstensector – overigens een Europese trend – maar sommige oude structuren blijven hardnekkig standhouden. In Vlaanderen zweert men bijvoorbeeld steeds meer bij corporate governance of behoorlijk bestuur. Het houdt in dat de meeste macht gelegd wordt in de handen van de managers en niet in die van de aandeelhouders. Dat heeft onder meer als gevolg dat het gemakkelijker is om een langetermijnpolitiek te voeren. Franstalig België daarentegen sluit nog altijd in belangrijke mate aan bij het Franse systeem, waar de zogenaamde referentieaandeelhouder (die met het meeste aandelen) het voor het zeggen heeft. Het Franse economische systeem is ook altijd uitgegaan van een sterke greep van de staat op de economie. De Nederlandse en ook Vlaamse bedrijfsleiders staan mijlenver verwijderd van wat in Frankrijk Cen ook voor een deel in België) onder een PDG (president-directeurgeneraal) verstaan wordt.

 

De Franse en de Angelsaksische school

 

Staat en economie zijn in Frankrijk van oudsher met elkaar verweven. Dat uit zich onder andere in de aanwezigheid van oud-studenten van de grandes écoles CENA, polytechnique) in de top van de ondernemingen. Alvorens carrière te maken in de politiek, moet je eerst in een aantal bedrijven uit de privé-sector of bij semi-

overheidsinstellingen je strepen hebben verdiend. Op die manier ontstaat een netwerk van contacten tussen politiek en economiet en dat ziet men ook terug in de bedrijfscultuur. In de meest strategische sectoren is de staat op zijn minst vertegenwoordigd als sterke minderheid in de aandeelhoudersstructuur. Over het algemeen zijn die aandelen dermate versnipperd dat de Franse staat met amper 25 of zelfs 12,5 % een beslissende rol speelt in het reilen en zeilen van de onderneming. De belangrijke beslissingen worden immers genomen door de aandeelhouders.

 

De Angelsaksische school (vooral bekend onder de naam corporate governance of vrij vertaald ‘behoorlijk bestuur’) vindt het vanzelfsprekender dat de bedrijfsleiding en niet de aandeelhouder de strategie van een onderneming bepaalt. Een theorie die in Nederland vaste waarde verworven heeft en ook in Vlaanderen op steeds meer aanhang kan rekenen. Wallonië wordt echter nog grotendeels door het Zuiden gedetermineerd.

Er is echter verandering in zicht. Door het verzwakken van de Brussels-francofone greep op de Waalse economie en het ook in Wallonië toenemende belang van KMO’s (kleine en middelgrote ondernemingen) (p.8) die in hoogtechnologische sectoren hun geluk wagen, komen er nieuwe perspectieven. Intussen groeien Vlaanderen, Wallonië en Nederland via lokale en subregionale netwerken onmiskenbaar naar elkaar toe. Vooral Wallonië is echter nog lange tijd schatplichtig geweest aan de Generale Maatschappij, die eind oktober definitief werd begraven.

 

Culturele verschillen : de Generale en de pensioenfondsen

 

De Generale, die lange tijd de Belgische economie schraagde, symboliseerde de stuiptrekkingen van het oude systeem. Dat konden we de voorbije jaren onder andere zien in de banksector. Daar onderscheidt België zich fundamenteel van het Noorden. In Nederland was men zich veel vroeger bewust van het feit dat de banken

slechts konden overleven als ze verder keken dan hun eigen achtertuin en zich bij fusies niet te veel door emotionele argumenten lieten leiden.

 

Terwijl de Belgische banken niet verder kijken dan 300 kilometer (Parijs!), varen onze Noorderburen uit in de vier windstreken, in navolging van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de eerste multinational. Een traditie die eeuwen later, op het einde van de jaren ’80 van de 20ste eeuw, zijn vruchten heeft afgeworpen. De Nederlandse banksector heeft zich dan op een snelle manier weten te hergroeperen: een monsterfusie zoals NMB-Postbank, later aangevuld met Nationale Nederlanden en omgevormd tot lNG en de fusie ABN-AMRO. De toenmalige Generale Bank kon mee de boot instappen, maar zoals te verwachten viel, staken juridische en vooral culturele problemen stokken in de wielen.

 

Die culturele verschillen uitten zich ook in gebrek aan initiatief aan Belgische kant. Als er opgetreden moest worden, bleven de Belgen aan de kant staan. Dat was het geval toen de Post op zoek ging naar een financiële partner en zowel ING als het Franse Crédit Lyonnais afvielen, omdat ze te zeer de rust zouden kunnen verstoren

die in het Belgische financiële landschap heerste. Idem bij de privatiseringen, waar een optie zoals een gewone beursgang op huiver werd onthaald.

 

En in het Noorden beschikt men over één groot voordeel: daar bestaan belangrijke pensioenfondsen of reserves die dienst kunnen doen als niet te veronachtzamen aandeelhouder. Dit ‘volkskapitalisme’, waar onder andere premier Guy Verhofstadt vroeger de mond vol van had, bestaat binnen het Belgische bestel niet, al heerst er in dat verband in Vlaanderen een tamel ijk brede consensus over het nut van zulke reserves, ook ter linkerzijde.

 

De economische toenadering van Nederland, Vlaanderen en Wallonië

 

Vlaanderen is alvast aan een inhaalbeweging begonnen die een culturele omslag betekent: durfkapitaalfondsen voor groeibedrijven schoten de voorbije jaren als paddestoelen uit de grond. Ze vonden lange tijd gretig afname bij jonge en minder jonge high-tech-bedrijven. Na de ineenstorting van de technologiemarkt in 2001, kreeg de sector het echter zeer moeilijk. Maar stilaan wordt nu toch de overgang gemaakt van de KMO, de familiale naar multinationale ondernemingen, die met risicodragend kapitaal hun groei kunnen financieren. De Vlaamse regering neemt ook maatregelen (of is het op zijn minst van plan) om bedrijven te helpen gemakkelijk aan investeringsmiddelen te komen (denken maar aan de Arkimedesplannen of de Tante Agaatregeling).

 

Vlaanderen zorgt er zo voor dat het kunstmatige onderscheid dat politici maken tussen het (Vlaamse) belfortmodel en het (Nederlandse) poldermodel, wegvalt. De aanwezigheid van dat kapitaal heeft zijn belang met het oog op de toekomst. Volgens de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en ontwikkeling)

wordt een derde van de groei door het beschikbare kapitaal gedreven en de rest door  productiviteitsverbeteringen.

 

En ook Wallonië haakt zijn wagentje aan de trein vast. Langzaam maar zeker worden daar de oude gewaden afgegooid en groeit er een KMO-cultuur die zich richt op nieuwe technologieën. Op het vlak van biotechnologie is er bijvoorbeeld een aantal bedrijven die in Namen en Luxemburg goed scoren. Idem voor Waals-Brabant, Alleen de oude industrie-as tussen de Borinage en Luik dreigt uit de boot te vallen, maar daar staat men voor de

keuze: van de streek een ‘Bokrijk van industriële archeologie’ maken, of eveneens resoluut voor de nieuwe economie kiezen.

 

Deze nieuwe ontwikkeling zien we in de hele Benelux, Zo positioneert onze delta zich rond Maas, Rijn en Schelde als één geheel. Wat een verschil met pakweg 20 jaar geleden, toen de economische sectoren waarin elke regio actief was, te ver van elkaar verwijderd waren.

 

De Benelux als ideale constellatie voor de kenniseconomie

 

De groeibedrijven in de Lage Landen zijn gebaseerd op kennis, die een volwaardige productiefactor is geworden naast arbeid en kapitaal. Vlaanderen is in Europa een van de regio’ s waar sinds een paar decennia een sterke kennisconcentratie plaatsvindt, en dat heeft een positief effect op de omringende regio’ s. De internationalisering van de economie versterkt de zogenaamde technologiedistricten. ln de wereldeconomie zijn het alleen eilanden

van kennis die tot volle ontwikkeling kunnen komen. Zo’n eiland nu is de Schelde-Maas-Rijn-delta.

 

Volgens Kenichi Ohmae in The End of the Nation State functioneren economische gehelen van 5 tot maximaal 20 miljoen inwoners optimaal. Binnen de Benelux kan men verschillende netwerken van 5 miljoen inwoners terugvinden. Het Vlaams Gewest uiteraard, maar evenzeer Belgisch- en Nederlands-Limburg, plus de provincie Luik en de streek rond Aken en Keulen. (p.10) Wordt de dimensie groter, dan treden negatieve schaaleffecten op en wordt het voordeel voor de kenniseconomie geneutraliseerd. De Benelux is dus een ideaal geheel voor technologie- en groeidistricten: overzichtelijk, geïntegreerd in de wereldeconomie, maar gevaccineerd tegen

de grootschaligheid. Wat niet wil zeggen dat de Vlamingen niet moeten blijven proberen om grote multinationals op de kaart te zetten. Het aantal bedrijven in het Zuiden met een wereldwijde reputatie is op de vingers van één hand te tellen. Vlaanderen heeft Bekaert en Janssen Pharmaceutica, en dat is het dan. Wat een verschil met ronkende namen als Shell, Philips, C&A of Ahold.

 

lJiteraard zijn er ook problemen tussen Noord en Zuid. De verschillende havens (Antwerpen, Rotterdam, Vlissingen, Zeebrugge en Gent) werken niet samen, maar concurreren met elkaar. De IJzeren Rijn blijft een moeilijk thema. De druk van de markteconomie (lees: de bedrijfsleiders) op de politici zal de komende jaren nog

toenemen, omdat men weet dat een efficiënt distributiesysteem meer dan ooit belangrijk is voor een moderne economie. De Europese vervoersystemen vloeien traditioneel langs een as Noord-Zuid. Dat zal op termijn moeten worden aangevuld met een as Oost-West en de economische dynamiek evolueert ook in die richting.

 

Benelux en de ons omringende regio’s zoals Frans-Vlaanderen en Noordrijn-Westfalen spelen daarin op geografisch vlak een strategische rol.

 

Maar we zijn er nog niet

 

De onderdelen van de Benelux groeien op economisch vlak zonder enige twijfel naar elkaar toe, Een mogelijke hinderpaal blijft echter de macro-economische situatie. Vroeger konden landen met elkaar concurreren door hun munt te devalueren. Met de euro is dat niet meer mogelijk en dus moeten er andere manieren worden gezocht om competitief te blijven. Door de loonkost naar beneden te halen bijvoorbeeld.

 

En daar staat men in het Noorden en het Zuiden niet echt op dezelfde lijn. In Nederland werd er onlangs een loonstop doorgevoerd: gedurende twee jaar zullen de lonen er niet langer stijgen. Aangezien dat in België wél het geval is zal de loonhandicap in het zuiden aanzienlijk toenemen. Men spreekt van een verschil van 10%. Dat betekent dat een Belgische werknemer 10% duurder zal zijn dan zijn collega in het Noorden. Het feit dat twee landen die voor el kaar zeer belangrijke handelspartners zijn, zo met elkaar concurreren, wijst erop dat er nog een lange weg valt af te leggen.

 

Alain Mouton

 

 

15 Camerlynck Leo, Europa zal Belgisch zijn of het zal niet zijn, in: Delta 7/2004, p.13

 

Deze woorden komen uit de mond van niemand minder dan Benno Barnard, de Belgisch-Nederlandse schrijver en publi­cist.

 

Hiermede bedoelde de auteur van Uitge­steld Paradijs dat Europa de verscheiden­heid aan talen en culturen zal beschermen of dat het anders dreigt uit te groeien tot een groot geheel met één taal, het Engels, en waar de cultuurvervlakking elke diver­siteit fnuikl.

Met « Belgisch » wilde Benno Barnard ver­wijzen naar de huidige Belgische staal. Maar in historische verband is Belgisch ook synoniem voor Nederlands. De Leo Belgicus is er het mooiste voorbeeld van.

 

De Benelux, die ook grotendeels de histo­rische Nederlanden uitmaakt, lag aan de wieg van het éénwordend Europa. Wij maakten er al eerder melding van. Binnen de grenzen van die Nederlanden kiemde het Europese samenhorigheidsbesef. Het zou jammer zijn indien wij die voortrek­kersrol niet zouden blijven behartigen. Binnen de circa 85.000 km2 van de histo­rische Nederlanden ontwikkelden zich ta­len en levensbeschouwingen, maar er bleef één gemeenschappelijke cultuur overeind ondanks de balkanisering van het gebied.

 

De talen, het Nederlands, het Fries, het Duits, het Letzeburgs, het Frans, het Waals, genieten bescherming. De levens­beschouwingen, religieus of humanistisch, worden geëerbiedigd. Dàt moet model staan voor heel Europa. Dat het in het verleden niet altijd zo is geweest en dat het resultaat niet zonder slag of stoot werd bekomen, staat buiten kijf. Maar alles is tot rust gekomen. Een lers EU-ambtenaar vertrouwde me ooit toe dat de Nederlan­den hat laboratorium voor Europa zijn. Dit moet er ons toe stimuleren niet alleen een voortrekkersrol te spelen, maar tevens een taak van behoeder en uitdrager van het dier,baar Nederlands gedachtegoed te vervullen. Te vaak ontbreekt het binnen die Nederlanden evenwel aan voldoende zelfvertrouwen om die opdracht te behar­tigen. Economische motieven werken nog vaak remmend, denken wij bvb. maar aan de IJzeren Rijn.

 

Maar er zijn meer tekenen van verbon­denheid dan onenigheid. Het jongste voorbeeld van succesvol grensoverschrij­dend initiatief is « Rijsel 2004 Europese Culturele Hoofdstad ».

Rijsel werkt sarnen met historisch Neder­landse steden zoals Atrecht, Grevelingen, Robaais binnen de Franse Nederlanden, maar ook met steden zoals Kortrijk en Antwerpen binnen Belgisch-Vlaanderen en met Doornik en Bergen binnen het Walenland

 

 

16 Onze « stapstenen », in: Delta, 3, 2006, p.7-8

 

Eerste objectief:

De Beneluxlanden moeten naar Europa toe spreken met één stem, zoals ge-vraagd in het Bénélux Manifest dat on-langs door enkele vooraanstaanden werd gepubliceerd en dat inmiddels al door 250 personen werd onderschreven.

Tweede objectief:

Langzaam   maar   onophoudend   dienen wetten, administratie en instituties van de drie landen op elkaar afgestemd te worden en dient de samenwerking op elk vlak bevorderd, zodat wij voor het buitenland als één geheel gelden.

Derde objectief:

In afwachting dat wij ooit de definitieve en algehele sluitsteen kunnen plaatsen op het gebouw van de Nederlandse eenheid, dienen de drie landen een overkoepelend GEMENEBEST te vormen, waarbij Nederland een gedecentraliseerd koninkrijk blijft en België een geregionaliseerd koninkrijk op basis van een grondig herzien en bijgevolg écht fédéralisme.

Buitenlandse politiek en landsverdediging vallen éditer onder de bevoegdheid van het Gemenebest. Daarvoor moet er natuurlijk een Uitvoerende Gemeenschappelijke Raad komen.

 

 

17 Baetens Ludo, Voor een BENELUX-GEMENEBEST in een Europese Federale Unie, in : Delta, 2, 2006, p. 15-17

(p.16) Ook mag men er niet aan twijfelen dat de Franse belangstelling gaat naar de Antwerpse haven en naar Brussel aïs zetel van de Euro-pese Unie. Bovendien is er het strategisch belang van de Belgische ruimte ten opzichte van Groot-Brittannië en van Duitsland, de twee « challengers ».

De geleidelijke verwerving van strategische bedrijven in ons land (Electrabel…) is een stap in dezelfde richting.

(p.16) De Bourgondische vorsten slaagden er nadien in de XVII Provinciën te verenigen in een per-sonele unie. Maar Vlaanderen blijft in de ogen van Frankrijk nog altijd het énige erfdeel dat niet gerecupereerd kon worden

(p.17) Omdat wij een zeevarend volk waren dat zich al heel vroeg had toegelegd op handel en nij-verheid. Dergelijk voik had een grote nood aan rechtszekerheid en was daarom beter gediend door een ver doorgedreven decentra-lisatie van net bestuur. Na de jammerlijke Bel-gische afscheiding van 1830 heeft de Neder-landse staatsman Thorbecke dat zéér juist ingeschat en hij heeft van Nederland een ge-decentraliseerde staat gemaakt door de ad-ministratieve autonomie van gemeenten en provincies te waarborgen. Deze bestuursla-gen beschikken dan ook over meer middelen dan de Belgische en de Franse. Was Willem I, bij de hereniging van 1815, deze weg opge-gaan, dan zou er waarschijnlijk geen « 1830 » geweest zijn. Helaas, waren de denkbeelden van Frankrijk toen nog overheersend.

 

18 Brussel, in: Delta, 6, 2006, p.23

 

Op 24 april j.l. waren wij in het Hiltonhotel tegenwoordig op een lunchcauserie van de Heer Mark Eyskens, ingericht door BENEV-Brussel. Er waren meer dan 70 aanwezigen. Zijn thema was « Benelux. Nieuw. En beter », thema dat ons uiteraard nauw aan het hart ligt en dat direct aansluit bij het actiecomité waaraan, zoals onze lezers weten, wij onze logistieke steun verienen, Het zal wel niemand verwonderen als wij zeggen dat wij 100% de visie van de spreker deelden. Hij vertolkte a.h.w. een profetische en verre vooruitblik op de toekomst van het Avondland, dat voor hem véél meer is dan enkel maar een geografisch begrip. M. Eyskens pleitte dan ook voor een stapsgewijze uitbouw van de E.U. als een « Saturnus-project ». In de uiterste kring die landen die ooit eens zouden kunnen deel uitmaken van de Unie, in het centrum de landen die op vlak van integratie het verst gevorderd zijn, waaronder, dat spreekt voor zich, de Benelux. De spreker hield ook een pleidooi voor de uitbreiding van de bevoegdheden van het Benelux Secretariaat, alsmede voor het samenbrengen van een actieve denktank.

 

Luxemburg (p.24)

Op 14 mei vierde in Habay-la-Neuve, in het kasteel aan de Pont d’Oie, waar in het park ook Pierre Nothomb begraven ligt, baron Charles-Ferdinand Nothomb zijn 70e verjaardag. Onze Werkgemeenschap behoorde tot de genodigden.

 

 

19 Identiteit der Lage Landen,  in : Delta, 9, 2006, p.24

 

De « Lage Landen » zijn door een rijke cultuur en traditie aan elkander verwant. Gezien in het grotere Europese verband hebben zij wezenlijke trekken van overeenkomst: hun hartstochtelij-ke vrijheidszin en hun eerbied voor de menselijke persoon, hun particularisme en hun onder-nemingsgeest, hun welvarende, dichte bevolking, hun intensieve landbouw en nijverheid, hun traditie van handel en internationaal verkeer, hun burgerlijke stedencultuur, gesymboliseerd in de trotse raadhuizen en de zingende torens. Zelfs in het landschap komt dat gemeenschappe-lijke naar voren inde wijde vlakten en de zilveren waterspiegels onder de hoge wolkenhemel, en is het tenslotte niet tekenend, dat de aloude gewesten Vlaanderen, Brabant, Limburg en Luxemburg allé vier ter weerszijden van de huidige staatsgrenzen liggen.

In de naoorlogse situatie komt daar nog bij, dat zij door ligging en lot op elkander aangewezen zijn: in het deltagebied der drukst bevaren rivieren in het hart van Europa, tegenover de An-gelsaksische landen aan de drukst bevaren wereldzee – vanouds in het krachtveld van de spanningen tussen de wereldmachten: vroeger Engeland, Frankrijk en Duitsiand -thans tussen West en Oost…

 

 

20 Prof. H. D. De Vries Reilingh, in « België, Lotgenoot in de Lage Landen » Uitg. J. A. Boom en zoon – Meppel 1959

 

« Wij hebben een politieke BENELUX hard nodig. Maar de staatszin die nodig is, is niet aanwezig in de huidige politieke klasse, noch bij Vlamingen noch bij Walen ».

 

Jan Hendrickx, ere-ambassadeur

 

Verenigde Koninkrijken der Nederlanden als Europese lidstaat, in: Delta 3, 2008, p.8-15

 

 

I  Waarom het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden samengevat

 

(1) De exportpositie in de wereld: volgens de OESO nemen de Beneluxlanden de 5e plaats in op de wereldranglijst, na de VS van Amerika, Duitsland, de Volksrepubliek China, Japan. Met Frankrijk staat de Bene­lux ongeveer ex aequo: het ene jaar iets erboven, het andere iets eronder. Deze positie is in de toekomst niet vanzelfsprekend: nieuwe landen staan klaar om in economisch opzicht flink te groeien zoals Argentinië, Brazilië en India. De Beneluxlanden kunnen vier zaken in stelling brengen:

1 de gunstige ligging in Europa t.o.v. afzetmarkten,

2 de gunstige verkeersinfrastructuur,

3 de beschikbaarheid van bedrijfsterreinen en kantoren,

4 de beschikbaarheid van voldoende geschoold en ongeschoold personeel.

 

(2) De positie binnen de Europese Unie: de krachten binnen de EU tenderen naar grote blokken. Enerzijds is daar de globalisering en mondialisering van de wereldhandel aanleiding toe: de EU moet zich meten met krachtiger wordende spelers in Amerika en Azië. Dat vergt sterk en behendig spel. Anderzijds heeft het afgelopen decennium een forse toetreding van vooral kleine stten te zien gegeven. Bij de verdeling van posten blijken de kleine landen vaak aan het kortste eind te trekken. Dit anderzijds leidt tot de behoefte aan vereenvoudiging van de Europese instellingen. Met nog enkele toetreders in de wachtkamer, waaronder het grote land Turkije, bestaat meer en meer behoefte aan het slagvaardiger maken (p.9) van de Europese Commissie. Daar zal niet voor ieder land afzonderlijk meer een Eurocommissaris te leveren zijn. Maar voor een verenigde staat met ruim 27 miljoen inwoners kan de aanstelling van een EC-lid wel als vanzelfsprekend vastgelegd worden. Als dan 7e in de rangorde der lidstaten kan de EU-commissaris uit de Benelux een stevige post verlangen.

 

(3) Vrede en veiligheid worden door twee zaken gekenmerkt: het sterk internationale karakter en de behoefte aan zeer diverse specialisatie. Kleine landen kunnen de vereiste aantallen personeel en materieel nauwelijks bijeen brengen zonder kostbare overhead. Bijeenbrengen van de krijgsmachtonderdelen van de drie Beneluxlanden levert al de nodige stafbesparingen op, waardoor verplichtingen jegens de NAVO beter vervuld kunnen worden. Voor veilig­heid binnenslands geldt op beperktere schaal hetzelfde voor politiediensten. Vooral landelijke taken als terrorisme en criminaliteitsbestrijding kunnen van het schaalvoordeel profiteren.

 

 

II  Aanleidingen van verbrokkeling der Nederlanden

 

Zijn de positieve overwegingen om te komen tot de Verenigde Koninkrijken der Nederlanden wel benoemd, welke kunnen als negatieve verwachtingen worden genoteerd? Van oudsher waren er drie factoren, die een bij uitstek scheidende werking binnen het staatsverband der Nederlanden hadden: de economie, de godsdienst en de taal. Terugkijkend in de geschiedenis leren wij de les dat er altijd sprake was van een combinatie van schei­dende factoren. De vrijheid van de economie (i.e. productie, handel en verkoop) werd vanaf de Bourgondische tijd, en versterkt na het opstaan van kerkcritici als Maarten Luther (1517) steeds vergezeld door tenminste een andere factor, als morele ondersteuner en zingever. Aanvankelijk was de godsdienst de belangrijkste steunpilaar voor de economie. De onafhankelijkheid van de noordelijke Ne­derlanden is het resultaat van die twee-eenheid.

Later verschoof die rol naar de taal. Het mo­ment van omslag moet gezocht worden rond

de Belgische afscheiding in 1829/30. De grote verschillen in economisch-culturele complexen in de noordelijke en de zuidelijke Ne­derlanden zouden met een soepele bestuurlijke aanpak nog wel te verzoenen zijn geweest. Maar het in het zuiden als rigide ondervonden bewind van koning Willem I leidde daar tot een explosieve mix van veronachtzaamde aandacht voor dat deel van het land: er werd een remmende werking gevoeld op de economische ontwikkeling, die in het zuiden veel sterker was dan in het noorden; in het zuiden heerste een investering en ondernemingsklimaat, in het noorden was vooral sprake van een conservatief agrarisch klimaat op het platteland en van een renteniersklimaat in de steden. Daarbij waren de culturele fundamenten in het zuiden het Rooms katholieke geloof en de Frans taal, terwijl in het noorden het pro­testantisme en de Nederlandse taal de enig toegelaten publieke uitingen waren. De koning droeg de cultuur van het noorden, terwijl het bevolkingszwaartepunt juist in het zuiden lag. Een halve eeuw later, rond 1880, begon in België een turbulentie, die niet meer te stoppen blijkt. In Vlaanderen kwam een bewustwording van de eigen Nederlandse taal en cultuur op gang. Het Frans is weliswaar niet de officiële taal van België, maar toch de taal van de overheidsinstellingen. Dat leidt in het Nederlandse taalgebied tot tal van problemen. Maar het ergst werden die problemen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Legerofficieren waren voor het merendeel Franstalig en zij commandeerden zowel Frans als Nederlandstalige soldaten. Dat leidde tot door Vlamingen niet snel begrepen orders en als gevolg daar weer van tevens tot een aanzienlijk hoger aantal Neder­landstalige slachtoffers. Daarmee werd een fase van separatie ingeleid, die tot op heden doorwerkt. De gemeenten van de Brusselse agglomeratie werden in 1920 formeel tweetalig, waarna in 1932 de taalgrens, de scheidslijn tussen het Nederlandstalige noorden en het Franstalige zuiden officieel werd vastge­legd. Tot 1960 was dat eveneens de scheidslijn tussen de relatief arme Nederlandstalige bevolking in het noorden en de welvarende Franstalige bevolking in het zuiden. Na 1960 kantelt het beeld. Opnieuw is het een combinatie die voor spanningen zorgt: eco­nomie en taal. De steenkoolmijnen in het zui­den worden de een na de andere gesloten en (p.10) ook de Waalse staalindustrie en de Union Minière, georiënteerd op de onafhankelijk geworden Belgische koloniën, beginnen te kwijnen. Ongeveer tezelfdertijd komt de winning van olie en gas onder de Noordzee op gang en in verband hiermee beginnen de petrochemie en de Vlaamse havens sterk aan betekenis te winnen. Met Franstalige zuiden weet niet tijdig de bakens te verzetten en verarmt, het Nederlandstalige noorden wordt welvarend. Bovendien wordt de Nederlandsta­lige bevolking gestaag groter en is nu anderhalf maal zo groot als de Franstalige. De demografische en economische verhoudingen zijn binnen België nu fundamenteel gewijzigd, maar dat geldt vooralsnog niet voor de politieke machtsverhoudingen. Er ontstaan opnieuw binnenlandse spanningen, die na bijna 3 decennia alleen kunnen worden gereguleerd door federalisatie van het land: de staatshervorming van 1989.

 

Dat daarmee nog niet alle spanningen uit Bel­gië verdwenen zijn blijkt nu, anno 2007. Verschillen in sociaaleconomische positie, idem met betrekking tot te verwerven bevoegdheden voor de gewesten en de verschillende talen houden elkaar in een wurgende omklemming. Er is geen uitweg dan onderhandelen, met de wetenschap dat er weer een volgende ronde komt wanneer zaken geregeld zijn in een compromis dat gaandeweg via onbevredigend naar onwerkbaar evolueert. Deze voor België onvermijdelijk lijkende logica heeft een zekere voorspellingswaarde: de landsdelen zullen schoksgewijs meer autonome bevoegdheden krijgen. Alleen dringt zich vroeg of laat de vraag op wat de minimaal vereiste sterkte dient te zijn van de federale overheid om ‘de boel bij elkaar te houden’.

 

III Toch weer verenigde Nederlanden

Maar ook de buren zullen moeten opletten met wie zij straks te maken krijgen: met de federale overheid of met een gewest. Dat geldt in de allereerste plaats voor Nederland, dat steeds nauwer met Vlaanderen samenwerkt: in economisch en cultureel opzicht, en in toenemende mate ook met betrekking tot de afstemming van de ruimtelijke structuren (lees: verdieping van de Westerschelde, aanleg HSL, aansluiting van wegen, grensoverschrijdende landschappen, woningbouw en industrielocaties). Voor Nederland staat trouwens meer op het spel dan alleen goede samenwerking met Vlaanderen. De hoge exportpositie in de wereld hangt nauw samen met de transportfaciliteiten en met goed op elkaar afgestemde vestigingsvoorwaarden. Het havencomplex rond de Zeeuwse delta is hard bezig zich tot een economische macht te ontwikkelen die wereldwijd niet te kloppen valt. De havenautoriteiten van Antwerpen en Rotterdam zijn meer elkaars vrienden (of « goede buren » zo men wil) dan media vaak doen geloven en dat geldt evenzeer voor de vertegenwoordigers van de havengebonden bedrijven in beide steden. Zij spreken elkaar wekelijks aan de hand van een goed voorbereide agenda. Voeg hierbij secundaire havens als Zeeland Seaport, Gent, Zeebrugge en Dordrecht-Moerdijk en men beschrijft een havenpotentieel dat zich laat inspireren door de tucht van de markt, maar tegelijkertijd de samenwerking zoekt waar dat gemeenschappelijke belangen dient. En intussen realiseert ook het Amsterdamse havenbestuur zich dat het bij deze megaontwikkeling niet afzijdig kan blijven. Wallonië kan hierin eveneens deelnemen (p.11) als poort naar Noord en Oost-Frankrijk; mogelijk ook naar Westelijk Zwitserland en Noord-Italië op een tweede noordzuidas. Dat betekent de ontwikkeling van goede transporten ICT-faciliteiten in dit gewest, in nauwe aansluiting bij Vlaanderen en Nederland. Luxemburg zal ook een belangrijke rol kunnen spelen als zakencentrum. En Brussel heeft de mogelijkheid om als voorheen de bestuurlijke en commerciële draaischijf te zijn: wat Parijs is voor de Fransen kan Brussel zijn voor de bevolking van de Beneluxlanden.

 

Een tweede reden voor een nauwere betrokkenheid van Nederland bij de gebeurtenissen in België vloeit voort uit de positie die deze landen in de toekomst binnen de EU zullen innemen. Die staat onder toenemende druk. Met de uitbreiding van het aantal EU-lidstaten wordt automatisch de relatieve betekenis van elk van de ‘oude’ landen minder. Hadden in het verleden Nederland, België en Luxemburg ieder het recht om een lid van de Europese Commissie voor te dragen, het lijkt een zekerheid te worden dat dat recht alleen aan de grote(re) lidstaten voorbehouden blijft. De kleine landen komen in aanmerking voor een roulatiesysteem. Zouden de Beneluxlanden zich manifesteren als één, dan zouden zij kunnen claimen om als grotere lidstaat één EU-commissaris te mogen leveren. Wie dat mag zijn zoeken de Beneluxlanden onderling wel uit.

Overigens pleit de recent vastgestelde zeteltoewijzing in het Europese Par­lement juist tegen het zonder meer samenvoegen van de drie staten. Dat zou andere lidstaten er gemakkelijk toe kunnen brengen om die unitaire Beneluxstaat zijn plaats te wijzen en te dwingen om een flink aantal zetels in te leveren. Let wel: de drie Benelux­landen hebben vanaf 2009 samen 46 zetels in het EP. Zou dat één staat met 27 miljoen inwoners worden, dan heeft die maar recht op ongeveer 35 zetels. Men kan zo’n verlies uiteindelijk wel accepteren, maar het is niet moeilijk te raden dat de algemene voorkeur vooralsnog naar behoud van het nu geldende zeteltal zal gaan. En dat betekent voor de vorm het behoud van de volkenrechtelijke erkenning van drie afzonderlijke staten, hoe confederaal intensief zij ook met elkaar omgaan.

Een derde overweging ligt in de sfeer van wereldorde en internationale veiligheid. Het gaat sinds de ineenstorting van het communistische systeem niet langer meer om een klassiek militaire bedreiging van Westeuropese landen. De rollen zijn volledig omgekeerd: de Europese stabiliteit wordt nu juist buiten de zich bedreigd voelende landen bevochten, terwijl het voorkomen en bestrijden van terro­risme in het binnenland in de eerste plaats als politietaak wordt gezien. Dan kan men zich afvragen waarom het zinvol is om nog langer drie toch al kleine krijgsmachten in stand te houden, die bovendien voortdurend onder druk van bezuinigingen en reorganisaties staan. Waarbij ook nog eens het ervaringsfeit komt dat het gemakkelijker blijkt om hele bataljons uit de gevechtssterkte te schrappen dan om een handvol overbodige opperofficieren onder dankbetuiging weg te sturen. Nieuwe missies  nieuwe taken: er is dringend nood aan een goed geoliede defensie met een maximale inzetbaarheid en met een zo slank mogelijke top. Dat valt alleen te realiseren wanneer de verschillende krijgsmachtonderdelen organisatorisch samengevoegd worden. De Nederlandse en de Belgische marines vormen al een operationele eenheid; de ineenschuiving kan verder worden afgerond met de land en luchtmachten, alsmede de militaire politie. Maar bij de samensmelting van laatstgenoemde krijgsmachtonderdelen speelt tweetaligheid een duidelijke rol. Dat heeft in het verleden mede bijgedragen aan de keuze om de Nederlandse landmacht in te delen bij het Nederlands-Duitse legerkorps, terwijl de Belgische landmacht is ingedeeld bij het Eurokorps, waar met Franse strijdkrachten wordt samengewerkt. Goede afspraken (p.12) moeten worden gemaakt in NAVO-verband. En voor de Vlaming, die wil dienen bij het Nederlandse korps Mariniers zo’n onderdeel bestaat in België nu eenmaal niet kan vast wel een regeling bedacht worden. Kort gezegd: de nationaliteitenkwestie moet binnen de Benelux nog minder een rol spelen dan binnen de EU.

 

Vooruitkijkend naar de slaagkansen van de VK als staatkundige onderneming: er zal alleen van een succes sprake zijn als fricties tussen deelstaten Nederland en Luxemburg tot haast onwaarneembare proporties kunnen worden beperkt en de markt niet gehinderd zal worden door deelstaatgrenzen. Dan zal ook de meertaligheid niet gevreesd hoeven te worden. En laten wij niet vergeten dat naast het Frans ook het Pries, Papiamento, Duits, Engels en Luxemburgs officiële minderheidstalen binnen het verenigd koninkrijksverband zijn. Dan ook zal Nederland, vrezend zich in een Belgisch wespennest te steken, niet veel ruimte voor bedenkingen meer hebben.

 

De vorstenhuizen blijven op hun post: het huis Oranje-Nassau in Nederland, Aruba en Curaçao, het huis Saxen-Coburg in Vlaanderen, Brussel en Wallonië, het huis Nassau-Weilburg in Luxemburg. De koninklijke en groothertogelijke rol verwijst enerzijds naar het verleden en vormt anderzijds een verbondenheid van en met de bevolking. De vor­stenhuizen hebben zonder uitzondering een belangrijke ombudsfunctie te vervullen gekregen. Hier wijziging in aanbrengen is vragen om moeilijkheden en dat zal zeker opgaan zou men dit als eerste prioriteit stellen. Zo’n oplossing is eerder gekozen: na de Duitse

eenwording in 1871 werd de Pruisische koning Duits keizer (zo’n hiërarchische oplossing wordt voor de Verenigde Koninkrijken der Nederlanden niet voorgestaan), terwijl Beieren zijn koning behield.

 

 

IV  Senaat als VK-volksvertegenwoordiging

 

Maar hier hoort ook een democratisch verkozen volksvertegenwoordiging bij. Ik geef in overweging dat de Nederlandse en Belgische senaten tot één lichaam worden samengevoegd. Hierin zal ook plaats moeten zijn voor verkozenen uit Luxemburg, Curaçao en Aruba

* Ik ga ervan uit dat de overige vier Antilliaanse eilanden   in december 2008 rechtstreeks als gemeenten tot Nederland toetreden. Taken van de verenigde senaat zijn.

*  Recht van vaststellen en verwerpen van Verenigd Koninkrijksregeringsvoorstellen.

*  Recht van initiatief. budget, amendement, motie en enquête m.b.t. VK-zaken.

*  Recht van toetsing en vernietiging van besluiten van gewestelijke parlementen die strijdig zijn met VK.

*  Bewaken van de integriteit en de eenheid van het grondgebied van de Verenigde Koninkrijken.

Bij voorbaat moet vermeden worden dat het ene deelgebied een of meer andere domineert. Op basis van zijn inwonertal 16 miljoen  is Nederland daartoe ten opzichte van de andere 6 goed in staat. Daarom zal geen deelstaat, ook de grootste niet, een meerderheid in de senaat moeten verkrijgen. In onderstaand schema is uitgewerkt hoe tot werkbare verhoudingen zou kunnen worden gekomen.

 

Landsdeel                  Inwonertallen Zeteltal in Senaat

Aruba                           110 000         2

Brussel                         1 000 000      3

Curaçao                       130 000          2

Luxemburg                 480 000          2

Nederland                   16 300 000    37

Vlaanderen                   6 100 000    19

Wallonië                      3 200 000     10

VK der Nederlanden   27 320 000   75

 

(p.13) Een andere maatregel ter vermijding van dominantie bij het stemmen in de Senaat kent drie voorzieningen:

  1. de gewone  meerderheid  van  stemmen (>38) voor zaken behoudens b. en c.;
  2. de 2/3 meerderheid (>50) wanneer de integriteit van een of meer gewesten, dan wel de samenhang van de VK in het geding is;
  3. het vetorecht, wanneer een of meer gewes­ten van oordeel is dat andere gewesten zich oordelen aanmeten ten nadele van de veto-uitsprekende. In dat geval zijn er twee mogelijkheden:
  4. i) de verenigde regering doet een voorstel, waarover bij 2/3 meerderheid besloten wordt;
  5. ii) de Hoge Bestuursraad  (Haut Conseil Contentieux) bemiddelt en doet een bindende uitspraak.

Overwogen kan worden om de senaatsverkiezing samen te laten vallen met de verkiezingsdata voor het Europese Parlement. In België is dat al regel, in Nederland niet: daar bestaat nog steeds het nauwelijks democratisch te noemen systeem van senaatsverkiezing door de Provinciale Staten. Dan is er nu een mooie gelegenheid om daar eens een punt achter te zetten. En Nederland moet ook maar eens afstappen van die achterhaalde gewoonte om nooit op zondag te stemmen.

Vooruit, die verandering van gewoonte hoeft maar éénmaal per vijf jaar plaats te vinden. Bovendien hoeven protestantschristelijke gewetensbezwaarden niet op de Dag des Heeren hun huis uit om te gaan stemmen: zij kunnen dat met de moderne technieken ook al van tevoren doen per post of op internet.

 

 

V  Welke onderwerpen lenen zich voor communautaire aanpak?

 

Algemeen draaipunt zal het voor de verschillende landsdelen beschikbare geld zijn. Niet minder belangrijk is de verdeelfactor: « waarom krijgt wie wat? ». Er zal vooraf duidelijkheid moeten ontstaan welke bevoegdheden aan de landsdelen worden overgedragen en welke ondeelbare bevoegdheden bij de VK-regering zullen worden ondergebracht. De eerste vingeroefening moet vooralsnog aan de politieke krachten binnen het huidige België overgelaten worden. Daar spelen vooral sociaaleconomische vraagstukken. Maar de uitklaring daarvan bepaalt wel de voorwaarden voor het welslagen van de toekomst der Verenigde Koninkrijken: niet als de centrale eenheidsstaat, maar als bundeling van de centrale eenheidsstaten. Want ook ter voorbereiding van de VK is er het nodige werk aan de winkel:

 

Ekonomisch spoor

 

Op elkaar afstemmen van de regelgeving; met name in de economisch-ruimtelijke beleidsvelden moeten strijdigheden worden opgeheven en lacunes gedicht Harmoniseren van begrotingssystemen en uitgavencontroles Arbeidsvoorwaarden en pensioensystemen naar de gewesten.

Vastleggen van afspraken welke belastingen federaal geheven worden en welke

gewestelijk.

Vastleggen van afspraken over de verdeelsleutel van de fédérale belastingen.

 

Europees spoor

 

Europese regelgeving wordt waar mogelijk op eenduidige wijze in gewestelijke wetgeving omgezet.

Vastgesteld moet worden welke rol de deelstaten in het Europese Comité van de regio’s mogen spelen. Dit zal afgestemd moeten worden met de respectievelijke verenigingen van gemeenten en provincies.

Trachten de vanaf 2009 beschikbare zetels in het Europese Parlement te behouden (Nederland: 26, België: 22, Luxemburg: 6).

Opstellen van een protocol over de voordracht van een Eurocommissaris.

 

Defensiespoor

 

Ineenschuiven van de krijgsmachtdelen. De Nederlandse en de Belgische mari­nes vormen al een operationele eenheid. Bij de samensmelting van de andere krijgsmachtonderdelen: de landmacht, de luchtmacht en de militaire politie moe­ten goede afspraken worden gemaakt in NAVO-verband. Afslanking van de militaire top zal zeker rekening moeten houden met gevoeligheden op het gebied van nationale herkomst en vooruitzichten.

 

Bestuurlijke organisatiespoor

 

Taken van de VK moeten nauwkeurig omschreven worden

Harmonisatie van de Grondwetten en van wetgeving die op de VK van toepassing zal zijn

Inrichten van een modem ambtenarenapparaat uit diverse, sterk verschillende ambtelijke culturen waarmee de (con)federale ministeries bevolkt zullen worden Inrichten van (con)federale instituten (Raad van State, Afdeling Contentieux van de Raad van State als afzonderlijke instelling, Defensiestaf, Hoge Raad der Nederlanden)

 

(p.14) VI     Welke instellingen op VK-niveau?

Ministerie

B Beleidsbepalend

C Coordinerend

C Uitvoerend

1    Handel

   internationaal  intergewestelijk

B,C

2    Buitenlandse zaken en Ontwikkelingssamenwerking

B, U

3    Internationale veiligheid en landsverdediging (Defensie)

B, U

4   Justifie, internationale verdragen en Europese regelgeving

B,C, U

5   Openbare werken, verkeer en waterstaat  waterkeringen en werken  verkeerswegen  spoorwegen  waterwegen   luchtwegen   berichtenwegen

B, C, U

6   Binnenlandse Zaken

B,C

7    Financiën en muntzaken

B, U

 

Toelichting: de gemeenschappelijke ministe­ries van de VK der Nederlanden zijn in de eerste plaats beleidsbepalende organen, vergelijkbaar met de Duitse Bondsministeries. Daarnaast kunnen zij coôrdinerende bevoegdheden hebben.

Alleen de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie, Justitie en Financiën zullen ongedeeld centraal gevestigd dienen te zijn. Ten aanzien van de andere ministeries  Han­del, OWV&W en Binnenlandse Zaken  zal een duidelijke en werkbare taakverdeling tussen de centrale en de gewestelijke ministeries

moeten worden uitgedacht. De ministeries van Handel en OWV&W kunnen meerdere gewestelijke ministeries te coordineren krijgen. Waar zij daartoe niet de meest aangewezen centra­le ministeries zijn zal het VK-ministerie van Binnenlandse Zaken die taak op zich nemen (hier zullen met name de sociale, culturele, medische en educatieve zaken aan de orde zijn).

Ondersteunend aan de regering van de Verenigde Koninkrijken dienen de volgende instel­lingen te zijn:

 

 

Instelling

Werkingssfeer

A

Senaat

75 leden; samentrekking van de senaten van België en Nederland

B

Raad van State

advisering aan de VK-regering, o.m. m.b.t. wetsvoorstellen

C

Hoge Bestuursraad

v/h afdeling Contentieux van de Raad van State t.b.v. beslechting van interbestuurlijke geschillen

D

Defensiestaf

Adviesorgaan voor de minister van Defensie c.q. voor de VK-ministerraad

E

Hoge Raad der Nederlanden

Hoogste rechtscollege

 

 

(p.15) VII Welke zaken zijn gewestelijk?

 

Het is goed om zich bij voorbaat bewust te zijn van de beperkende werking die van de coalities tussen economie, taal en godsdienst kunnen uitgaan, mocht het idee om de drie Beneluxlanden in een staatsverband onder te brengen, vleugels krijgen. Identiteit en gepercipieerde positie zijn de bouwstenen van het cultuurbegrip en dat verschilt van plaats tot plaats. Zo groeiden na 1585 en opnieuw na 1830 de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden uit elkaar en zo is inmiddels al een eeuw lang een schoksgewijze scheiding binnen België aan de gang, met versnellingen in 1920, 1932, 1960, 1989 en 2007. In Nederland zou men aan deze ontwikkeling gedachteloos voorbij kunnen gaan. Maar de interne Belgische spanningen raken de overige Beneluxlanden wel degelijk. Bestuurlijke verbrokkeling zal de exportpositie, de positie in de EU en het aandeel in de internationale wereldorde en de veiligheid gevoelig raken. Maar bestuurlijke eenheid is ook niet een-twee-drie vormgegeven. Niet zozeer praktische overwegingen zullen de marsroute bepalen, maar de moerasachtige cultuurverschillen. Te noemen zijn:

 

 spanningen voortvloeiend uit taalverschillen. In een situatie waarin de Franstalige proportie  Wallonie, Franstalig Brussel en Luxemburg  slechts 16% van de VK-bevolking uitmaakt zal het recht op de gelijkwaardigheid van de Franse taal regelmatig benadrukt worden. Dat zal vooral zijn weg vinden naar politiek en openbaar bestuur. Dat zal het Frans weer hoog op de agenda in het Nederlandse taalgebied plaatsen. Het omgekeerd geldt evenzeer: Franstaligen zullen Nederlands moeten leren om zich in de grondig gewijzigde verhoudingen staande te kunnen houden. Vanzelfsprekend is dat niet: Frans is voor veel Nederlanders een moeilijk te leren taal, en het omgekeerde geldt voor het le­ren van Nederlands aan Franstaligen. Zwitserland laat zien dat zoiets goed mogelijk is, maar in de Nederlanden speelt het collectieve geheugen een bijkans nefaste rol: er bestaat een te lange traditie van wantrouwen dat onvoldoende wordt weggenomen door het spreken van elkaars talen zie de moeizame formatie van de federale regering in België in 2007.

 

ongelijkheid van economische omstandigheden. De hoogste werkloosheidscijfers en het grootste gebruik van sociale en medische voorzieningen ziet men in Brussel en Wallonie: twee grotendeels Franstalige gebieden. Alweer die combinatie van taal en economie, waarbij het Franstalige Luxem­burg de uitzondering op de regel vormt. De intern Belgische spanning is in wezen niets anders dan een belangentegenstelling langs de taalgrens: aan Waalse zijde trachten de politieke partijen de voor hen voordelige voorzieningen te behouden, terwijl de Vlaamse partijen er op uit zijn om minder de last van de Waalse en Brusselse achterstand te voelen. Zij bepleiten juist de overdracht van beleidsdomeinen als arbeid, justitie, gezondheidszorg en fiscale autonomie aan de gewesten. Vooral aan Waalse zijde wordt hier met weerzin op gereageerd: voor hen zou dit neerkomen op drastische bezuinigingen in de collectieve sector en dito sanering van de Waalse economie; beide draaien op een transfer van Vlaams geld, die geschat wordt op € 6 à 10miljardperjaar.

 

Herman J. Th. Wilmer

 

0a

BENELUX : l’avenir

 

L’Europe s’élargit et Bruxelles devient véritablement le cœur du continent. Pendant ce temps, certains complexés croient encore à la viabilité d’un repli sur une région « flamande » ou « wallonne ». D’autres encore plus frustrés envisagent un (r)attachement farfelu à un pays toujours très centralisé. D’ailleurs, après la disparition de la Yougoslavie, la France n’est-elle pas le pays le plus artificiel d’Europe, avec les DOM-TOM aux antipodes et des régions (Corse, Pays Basque, …) où la jeune génération revendique de plus en plus la séparation originelle de la métropole ?

Nos Régions, choisies par des politiciens sur le dos du citoyen belge, habilement manipulé, sont des construction raciales.

Nos provinces, par contre, sont des créations centenaires, englobées dans une ancienne construction étatique en comprenant 17, peu susceptibles de développer le racisme comme dans le système actuel.

Après l’abandon d’une Belgique perçue comme trop centralisée et l’échec cuisant du pseudo-fédéralisme, il est temps de rapprocher les trois petits pays qui composent le Bénélux face aux ogres français et allemand, prêts à tout (surtout le premier) pour nous dépecer !

Pour cela, recréons des partis nationaux comme partout ailleurs et progressons dans l’apprentissage de la langue de l’Autre !

 

1944

R. Brohet, Benelux et les Wallons, in: NG 10/11/1960

 

Naissance à Londres le 05/09/1944 lorsque les gouvernements des 3 pays signèrent la convention belgo-néerlando-luxembourgeoise.

 

1990

APRES L’UNIFICATION DE L’Allemagne, L’UNIFICÀTION DES PAYS D1 EN-DEÇÀ S’IMPOSE, in: Kenmerk-L’Accent, 80, 1990, p.16-19

 

Ainsi était sous-titré un article intitulé « L’OPTION DES PAYS D’EN -DEÇA », paru dans le deuxième numéro du nouveau mensuel « NUCLEUS », qui se dit « bulletin d’opinion politique économique et culturel pour la Flandre ». Avec tendance assez nette, comme il appert de la lettre d’accompagnement s’adressant aux futurs abonnés :

« Lorsque fin de l’an dernier un mensuel flamand enquêta aux fins de savoir quels sont les intellectuels les plus reconnus comme tels, trois libres-penseurs progressistes furent mis au premier plan. Pour qui ne sait mieux, on pourrait croire que la Flandre n’a pas d’autres intellectuels. Cette impression fut encore renforcée par le fait que jusqu’à ce jour il n’e­xistait pas de forum où ceux-ci pouvaient se rencontrer et discuter. »

Le premier objectif ressort clairement dans plusieurs arti­cles, notamment dans l’éditorial signé par Pieter Huys, pré­sident de NUCLEUS. Constatant le laxisme au sein du CVP à propos de la lutte autour de la loi sur 1 ‘ avortement, il écrit :

« Une société ne peut être sauvegardée sans qu’il y ait unani­mité sur ses principes de base. C’est dans ce consensus que vit un pays avec sa culture, sa politique, sa religion, son commerce et son industrie. Il n’existe pour le moment presque pas de consensus sur aucune de ces valeurs. Pour les politi­ciens « conservateurs » il semble que l’art consiste à pressen­tir ce sur quoi le consensus est en voie de disparition, et ensuite à cesser le combat sur ce terrain. Celui qui s’obstine à défendre son point de vue est mis au rancart et traité « d’extrémiste ». »

L’ACCENT-KENMERK accuse cette situation depuis bientôt vingt ans. A plusieurs reprises, nous soulignâmes qu’on ne peut attendre d’aucun parti qu’il présente l’un ou l’autre idéal à la population, qu’il mette en exergue les justes valeurs de vie et mène la lutte pour celle-ci, tout simplement parce que les partis luttent pour leur propre vie et non pour des principes.

La réalisation du second objectif se manifestera dans le temps. Il est vrai qu’on commence bien avec Marc Eyskens et Guy Vanderhofstadt qui tous deux y allèrent d’un article, l’un sur « L’ENIGME EUROPEENNE », dans lequel Marc Eyskens développe l’idée que le monothéisme explique l’énigme uiropéenne, tandis que « LA SIGNIFICATION ACTUELLE DE F.A. HAYEK » (qui en 1944 publia « The road to serfdom » ) est traitée par Verhofstadt.

En premier lieu: tenter d’endiguer la confusion, ne pas pousser le dualisme jusqu’au bout, ne pas mener un combat concurrentiel morbide et hyperdestructif.

Ensuite: être attentif à cette notion « d’instrument », peu en importe le nom. Des instruments doivent être affinés, ajus­tés, améliorés, diversifiés là où la nécessité s’en fait sentir.

L’autonomie est importante et doit être amplifiée. L’autorité et le citoyen doivent être aussi près l’un de l’autre que possible.

Nos provinces ont été bien longtemps négligées et ne sont peut-être pas aujourd’hui les instruments qu’elles devraient être.

Mais les régions et communautés présentent dès maintenant dans leur façon de travailler des traits plutôt dangereux. Aucune preuve n’est apportée qu’elles offriraient « la » solution, qu’elles seront les intruments de demain. Bien au contraire, dès maintenant on entend de tous côtés: « attention », « pas trop vite ».

Il serait bon de ne pas traiter la question de manière senti­mentale, de se méfier de toute adulation. Mais d’examiner le tout sans omettre quoi que ce soit, dans le calme et la séré­nité.

Nous sommes persuadés que des provinces revalorisées, ayant des pouvoirs réels élargis là où nécessaire, sont des instru­ments plus valables dans la perspective d’avenir que deux copies (et demi!) ni chair ni poisson, d’un état centraliste caduc .

Que nous faut-il pour notre avenir? Un instrument adéquat.

Fr. WUYTS

 

1990s

Albert Lacambrie, « L’universelle aragne », 1990s

 

« Inévitablement, Bénélux influencera notre politique extérieure et s’insinuera dans notre vie culturelle, ce qui ne se fera pas sans dommage pour notre intégrité française. »

Malgré la faiblesse de ses moyens, la France ne peut se faire a l’idée qu’elle n’est plus une grande puissance, une puissance a l’ échelle mondiale. Aussi rêve-t-elle de se constituer une sorte de « commonwealth » francophone. Elle intrigue dans tous les pays à minorité francophone (Canada, Suisse, Belgique) ainsi que dans ses anciennes colonies ou elle a créé une intelligentsia francisée. Elle garde dans ses anciens territoires d’outremer de solides positions économiques et militaires. Elle cherche même à renforcer ses positions dans les anciennes colonies et territoires belges considérés comme appartenant à la francophonie.

Dans les trois pays à minorité francophone, la stratégie est exactement la même. A partir de sentiments de frustration habilement entretenus, on y provoque la création de centres d’agitation d’autant plus efficaces qu’ils sont diffus et cauteleux.

Le tout baigne dans une ambivalence remarquable. On poursuit à la fois un meilleur équilibre entre populations différentiées par la langue (pseudo-fédéralisme axé sur le pluralisme linguistique) et une distanciation de plus en plus poussée. En allant crier « Vive le Québec libre », le chef de l’Etat français s’est « oublié » et a fait naître des soupçons. Les Canadiens furent échaudés.

Nous assistons ici au triomphe du nationalisme linguistique avec tout ce qu’il a de naturellement machiavélique. Les populations sont dopées par une propagande sournoise faite de dogmes, de mythes, d’affirmations gratuites, de mensonges, de contre-vérités. La voix de la raison est systématiquement étouffée. Les convergences d’intérêt et de destin sont refoulées au profit d’une mythologie.

Une étude comparative entre l’agitation francophone au Québec, au Jura et en Wallonie révèle clairement l’objectif final poursuivi.  En ce qui concerne la Suisse et la Belgique, la préoccupation a un double aspect :

1) Petits pays jadis aux frontières du Pré Carré, aujourd’hui de l’Hexagone, ils offrent un champ d’action commode aux manigances. Celles-ci tendent :

. à renforcer l’ influence française,

. à la diffusion non compromettante de mots d’ordre favorables à la politique française,

. à s’approprier des richesses de tout ordre,

. à étayer une revendication territoriale toujours utile après un chambardement politico-militaire.

Voici comment l’intelligent Alexis de Tocqueville, qui fut Ministre des Affaires Etrangères sous la Deuxième République (1848), formulait cette politique :

« Donc, limiter l’action de la France aux pays voisins du nôtre, tels que Belgique, Suisse et Piémont. N’y appuyer aucun mouvement de rébellion organisée mais, en même temps, ne jamais perdre une occasion de proclamer l’attachement de la France nouvelle aux principes de liberté et de tolérance.

Concrétiser cet attachement en faisant fermement comprendre aux puissances dominantes en Europe centrale et orientale que, si la France leur laissait les mains libres hors de sa zone traditionnelle d’influence, elle entendait en compensation que nul ne lui disputât ce qu’elle tenait pour son droit de regard sur la situation des Etats limitrophes. » .

2) L’autre aspect est plus dogmatique et à plus long terme. Dès le XVIe siècle, la France a cherché à faire de la langue un instrument politique.

En 1539, François I, par son Edit de Villers-Cotteret, decrète que le dialecte de l’Ile de France sera la seule et unique langue officielle du royaume. Tous les dialectes non-conformes seront désormais ignores, proscrits: l’occitan, le provençal, le gascon, etc. Ainsi que les langues non françaises: le corse, le basque, le breton, l’alsacien, le lorrain et, bien-entendu , le flamand , ce  » jargon vaseux » du seul apanage français n’ayant pas encore reintégré la Mère Patrie !

En même temps on voue au dialecte de l’Ile de France un véritable culte. On le pare de toutes les qualités. Malheur à celui qui met en doute la supériorité de la langue française ! Même ses déficiences évidentes sont élevées au rang de vertus.

Le nationalisme linguistique est un pur produit de la politique française d’assimilation, d’uniformisation, de centralisation et d’expansion. Au fil du temps il a alimenté le « Mal Français ». En Europe, il n’a trouvé de copies conformes qu’au XIXme siècle. Par mimétisme il a engendré le nationalisme allemand dont la France fut ensuite une des principales victimes.

L’exploitation politique de l’argument linguistique devint un système. En 1601, Henri IV, l’aimable Vert-Galant, accueille les députés de la Bresse, territoire savoyard entre la Saône et le Jura, récemment annexé au royaume. Il leur dit textuellement ceci :

« Il estoit raisonnable que, puisque vous parlés naturellement françois vous fussiés subjects à un roy de France. Je veux bien que la langue espagnole demeure à l’Espagnol, l’ allemande à l’Allemand; mais toute la françoise « doibt estre à moy ».

En affirmant le principe que « la langue est la nation toute entière », la Révolution Française a consacré cette utilisation de la langue comme outil politique. Il apparut bientôt combien cette affirmation était ambivalente. Elle signifiait :

– que tous les territoires sous autorité française devaient être systématiquement francisés,

– que les aires de langue française échappant à la souveraineté française devaient être annexées à la France. Ce que les armées jacobines firent aussitôt.

Dans les Pays-Bas méridionaux les classes dirigeantes étaient à ce moment profondément francisées. Dès lors la Belgique toute entière fut annexée à la République une et indivisible. De 1793 à 1815, cette annexion entraîna une francisation encore plus poussée. Celle-ci fut ensuite reprise et approfondie après la Révolution de 1830.  

De la réaction « flamande ». Celle-ci fut lente à se déployer. Elle se heurta a des sommets d’incompréhension. Les impatiences flamingantes ne firent qu’accroître ces incompréhensions. En fin de compte, l’Etat-Nation belge unitaire et jacobin de 1830 accoucha de deux « Régions-Nations » unitaires et jacobines à son image.

C’est dans ce contexte qu’il faut situer la stratégie de l’agent Happart. Il s’agit de creuser davantage le fossé entre les deux Régions-Nations afin de déstabiliser la Belgique et de l’empêcher de jouer ses atouts. Notre pays, en effet , détient le centre décisionnel de l’ Europe en gestation, alors que ce centre devrait tout naturellement se situer en France. Inde ira !

En 1963, on promet aux « Flamands » de fixer une fois pour toute la frontière linguistique. Il y aura des côtes mal taillées mais, qu’à cela ne tienne, on aura enfin la paix linguistique. Beaux joueurs, les Flamands acceptent à la dernière minute l’échange entre Mouscron-Comines (35.000 habitants) et les Fourons (5.000 habitants).

Et puis les misères recommencent. Il importe que l’agitation linguistique se poursuive sans désemparer . La famille Happart , expropriée en région liégeoise, s’ ins talle en terre fouronnaise, annexée à la « Flandre » à la demande des « Wallons ». Aussitôt l’étendard de l’ agitation est levé. Il s’agit d’émouvoir toute la francophonie et de provoquer des réactions  » flamandes » .

Pour heurter violemment les « Flamands », encore meurtris par un siècle de lutte pour le recouvrement de leur identité et de leur langue, rien de tel que de les insulter avec insolence. Monsieur le Bourgmestre refusera obstinément de parler aussi bien le néerlandais que la langue du terroir, qui est un dialecte limbourgeois. Et voilà le monde politique belge tout entier secoué par la fièvre du nationalisme linguistique. Une véritable paranoia s’en est emparée.

Tout l’arsenal des commentaires juridiques au sujet de l’attitude du Bourgmestre ne tient pas devant ce principe démocratique élémentaire que la majorité, qui gouverne, se doit de respecter la minorité.  

L’esprit obsédé par l’idéologie nationaliste jacobine, qui mène au totalitarisme, un obsédé linguistique ne peut concevoir la richesse d’une diversité activée en vue de l’interfécondation. Etranger au terroir fouronnais il ne peut comprendre que, grâce à leur position intermédiaire entre trois grandes aires linguistiques, le  Limbourg historique ainsi que l’ ancien comté de Dalhem sont appelés à jouer un rôle de charnière au sein du « Pays sans Frontières », l’Eurorégion Meuse-Rhin.

« Retour à Liège » n’est qu’un leurre. Pour l’ btenir, il faut l’accord des  Flamands ». Ce n’est pas en les provoquant qu’on l’obtiendra. En réalité, il s’agit d’autre chose. L’objectif est de relancer l’agitation linguistique afin de déstabiliser le pays.

En Suisse, on tente d’utiliser la même tactique dans les communes de Vellerat et de Moutier, voisines du nouveau canton de Jura. Mais les Suisses restent généralement allergiques aux émois linguistiques. 

Personne ne nous enlèvera de la tête que derrière Happart se profile « l’universelle arragne », la France. Le vacher fouronnais manoeuvre avec une astuce diabolique, qui ne peut que lui être inspirée. C’est du style Louis XI le plus pur. Cet homme, qui réussit à tenir toute la vie politique belge en suspens, est manifestement manipulé, téléguidé. Il faut être benêt pour ne pas le voir. . .

Albert LACAMBRIE

 

200/8

Limburg, in : DELTA, 10, 2008, p.20

 

Op 27 november ging in Maastricht een Béné­lux Symposium door rond het thema « Bénélux en de Euregio ».

Jan van Laarhoven, Secretaris-generaal van de Bénélux Unie, sprak er over « De roi van Bénélux in de Europese Unie »‘, Prof. Ben Hoetjes van de Universiteit van Maastricht had aïs thema gekozen: « Bénélux: kansen en mogelijkheden », terwijl dhr. K.H. Lambertz, Eerste-Minister van de Duitstalige Gemeenschap van België, een overzicht gaf van de diverse aspecten van het nieuwe Bénélux Verdrag. Dhr. Xavier Bettel, schepen van Luxemburg, tenslotte handelde over « Luxemburg in Bénélux perspectief.

 

2000s

Deux Néerlandais sur 3 pour une fusion avec la Flandre

 

Deux Néerlandais sur 3 sont favorables à une fusion de leur pays avec la Flandre Environ 85 pc des Néerlandais sont aussi favorables à une collaboration intensive avec les Belges

 

2001 – 2003

Verteidigungsrede für BENELUX

 

 

1 A.Belmans, Die Vollendung der europäischen Einigung, E Diversitate Unitas, 01/12/2001

 

P.H. Spaak, belgischer Aussenminister in den Jahren 1945-1965, hatte volkommen recht, als er schon im Krieg damit rechnete, dass die drei europäischen Grossmächte angeschlagen aus dem Kampf hervorgehen würden und dann versuchen würden, die kleinen Staaten für ihren Machtverlust aufkommen zu lassen.

Nach seiner Auffassung sollte die Rettung Europas damit anfangen, die kleineren Staaten, und in erster Linie die Benelux-Staaten, zu vereinen.

 

 

2 Premier Guy Verhofstadt in Luxemburg / Belgien und Luxemburg wollen als Geistesgemeinschaft noch enger zusammenarbeiten, Lux. Wort, 27/11/03

 

Zu den bereits auf dem Tisch liegenden Ideen gehören die Abhaltung von jährlich zwei gemeinsamen Ministerratssitzungen.

 

2005

« Empotés et petits bourgeois », in : LB 15/12/2005

 

LES HOLLANDAIS VONT VRAIMENT CROIRE

 

que les Flamands leur en veulent et développent à leur égard un immense complexe de supériorité. Dans une interview parue mercredi dans l’hebdomadaire batave « Vrij Nederland », la vice-Première ministre et ministre du Budget, Freya Van den Bossche (SP.A), compare les ministres hollandais à des gens « ro/des, empotés et petits bourgeois. »

Ironisant sur l’âge et l’allure des membres du gouvernement hollandais, la ministre belge s’en prend à la politique menée par le chef du gouvernement voisin, Peter Balkenende, notamment en matière budgétaire. Elle estime que l’assainissement des finances publiques tel qu’il est conçu aux Pays-Bas ruine la confiance des consommateurs et exclut un grand nombre de citoyens. « Je ne comprends pas pourquoi Peter Balkenende agit ainsi, dit-elle. Cet homme ne veut sons doute pas être réélu ministre-Président »

En visite en Allemagne, où il devait rencontrer Angela Merkel, le Premier ministre hollandais n’a pas estimé que cet incident appelait des excuses de la part de la Belgique. « L’important, a-t-il dit, c’est te prochain somment européen. » Il y a quatre mois, le ministre belge des Affaires étrangères, Karel De Gucht (VLD), avait déjà tenu des propos peu diplomatiques, comparant Peter Balkenende à un croisement entre Harry Potter et un petit bourgeois coincé. A l’époque, les Pays-Bas avaient exigé et obtenu des excuses.

Freya Van den Bossche a confirmé son analyse mais a dit regretter les attaques personnelles.

 

2006

Belgisch-luxemburgischer Gipfel in Schengen, in: LW, 2006

 

Zusammenarbeit stärken / Lösung bei Zulassungsbeschränkungen an belgischen Universitäten in Sicht

 

Beim fünften Gipfeltreffen zwischen der belgischen und der luxemburgischen Regierung standen neben bilateralen auch europäische Fragen auf der Tagesordnung. Bei den Zulassungsbeschränkungen an den Universitäten der «Communauté francophone » ist eine Lösung in Sicht, bestätigten übereinstimmend Premier Juncker und sein belgischer Amtskollege Verhofstadt.

 

2007

Luxembourg- Lëtzebuerg, in : Delta, 3, 2007, p.22

 

Op vrijdag, 9 februari ging een studiedag door in het pittoreske, mooi gelegen en historische kasteel van Burglinster nabij de stad Luxemburg. Deze studiedag was ingericht door het bekende Nederlandse Clingendaelinstituut (voor buitenlandse betrekkingen) en stond in het teken van « De toekomst van Bénélux ». Uit de tussenkomsten bleek dat de geesten nog ver van rijp zijn voor wat Delta en het Bé­nélux Comité beogen. Men wil wel een vrijblijvende samenwerking op ad hoc basis, maar niet zich structureel binden. Wij hebben bijgevolg nog werk aan de winkel!

(…) de roude Léiw sinn.

Alles dat ass patriotesch, ouni aggresiv ze sinn.

Ech wéilt, dat géif vun ons alléguer esou gesi ginn ».

Maken wij van de gelegenheid gebruik om er op te wijzen dat in het Groot-Hertogdom stemmen opgaan om de oude Luxemburgse vlag, die op een kleine kleurschakering na (het blauw is iets lichter), dezelfde is aïs de Nederlandse vlag, te wijzigen. Michel Wolter, fractieleider van de christen-democraten in het Luxemburgse Parlement, verzamelde daartoe 30.000 handtekeningen en heeft bij het Parlement een voorstel in die zin voorgelegd. Een enquête onder de Luxemburgse bevolking wees uit dat 80 % de huidige vlag wil vervangen zien door de middeleeuwse vlag, zijnde een rode leeuw op een blauwen witte achtergrond.

De Letzeburger Wort schreef daarover op 16 oktober j.l.:

« Wann ee kuckt, mat wéi engem Fändel d’Leit sech haut indentifizéieren (wien huet net gesinn, wéi eng Fändel beim Fränk Schleck senger Etappe-victoire gewise goufen?), ass et kloer, datt de roude Léiw méi eng grouss Roll spillt wéi eise rout-wäiss-bloe Fändel. Och wa mer deen a schwéiere Momenter vun onsem nationale Liewen héichgehalten hunn, de roude Léiw houng eigentlecvh emmer nach driwwer. « Roude Léiw, huel se « , ass e Sproch, deen all Kand zu Lëtzebuerg kennt; a wam er sangen « Onse Fändel héich ze halten – roude Léiw, bewaach dài Feld! », dann ass eigentlech alles gesot: op onsem Fàndel soll

 

(Vrij) vertaald in het Nederlands door ons redactielid Johan Viroux:

« Als je ziet met welke vlag de mensen zich vandaag identificeren (wie heeft niet gezien hoe de vlaggen bij de ritoverwinning van Fränk Schleck getoond werden?), is het duidelijk dat de Rode Leeuw een grotere roi speelt dan onze rood-wit-blauwe vlag. Ook als wij deze in de pijnlijkste momenten van ons nationale leven hesen, hing de Rode Leeuw eigenlijk altijd achteraan. « Rode Leeuw, neem ze », is een spreuk die allé kinderen van Luxemburg kennen; en wanneer wij zingen en onze vlag hoog hijsen – « Rode Leeuw, hou toezicht over je veld! », dan is eigenlijk allés gezegd: op onze vlag moet de Rode Leeuw prijken. Dat allés is patriottisch zonder agressief te zijn. Ik wou graag dat het door ieder van ons zo beschouwd wordt.

 

Een Delta opmerking: Wordt het niet stilaan tijd dat onze drie kleine landjes gezamenlijk één Benelux-vaandel invoeren?  

 

2007

Georg-Paul Hefty, Ein Vierter im Dreierbündnis, FAZ 13/06/2007

 

Die CDU-Landtagsfraktion träumt von einem Verbund Nordrhein-Westfalens mit Benelux.

 

(…) ,,die grösste europäische Region » fühlt sich nun so klein und mickrig, dass sie ihren Bürgern ein neues Entfaltungsgebiet sichern will: ,,Im Rahmen einer um Nordrhein-Westfalen erweiterten Benelux-Union könnten neue Potentiale, Perspektiven und Wege der europäischen Zusammenarbeit erarbeitet, erprobt und vorgelebt werden. Wir werben deshalb dafür, die Beziehungen zwischen Nordrhein-Westfalen und den Benelux-Staaten im Sinne eines europäi­schen Referenzraums ,NRW-Benelux’ auszugestalten, der sich als Motor der Europäischen Union und innovativer Kern Europas auf regionaler Ebene versteht, und betätigt. »  (…)                                    

 

„Ihnen geht es jedoch darum, nach Auslaufen der alten Be­nelux-Union zu erreichen, dass die neue Union der drei Staaten in der Stunde der Geburt ,,um Nordrhein-Westfalen erweitert » wird.  (…)

 

Der frühere belgische Ministerpräsident Martens hat als Präsident der Europäischen Volkspartei den Düsseldorfer Vorstoss gelobt.

 

2007

in : VA 23/03/2007

 

Visite de Henri 1er et Maria-Teresa de Luxembourg à Namur.

 

2007

Belgische taalstrijd rond heropening Ijzeren Rijn, in: De T., 12/05/2007

 

WAALS ADVIES LAAT NIETS HEEL VAN PLAN

 

Van onze correspondent BRUSSEL Dat Nederlandstalige en Franstalige Belgen over van alles en nog wat ruzie maken, is allang bekend. Maar nu zijn de twee taalgroepen elkaar zeer curieus ook in de haren gevlogen over de her­opening van de Uzeren Rijn. Terwijl de Belgische regering en vooral Vlaanderen al jaren een verbeten strijd met Nederland voeren om de goederenlijn tussen Antwe-pen en het Roergebied weer in gebruik te nemen, spreekt de Waalse regering van ‘weggegooid geld’.

 

De Belgische premierkandidaat en Waalse minister-president Di Rupo laat in een door de Nederlandse provincie Limburg gevraagd advies niets heel van het plan de vervallen goede­renlijn opnieuw in gebruik te nemen. Limburg heeft daarmee uit onverwachte hoek een belangrijke bondgenoot gevonden in haar strijd tegen de heropening van de spoorlijn.

Volgens de Walen zou het heropenen van de lijn schadelijk zijn voor de regio Luik en de door het noorden van Wallonie lopende Montzenlijn. Die verbindt Belgisch-Limburg onder Neder­land door via Tongeren, Visé, Voeren en Mont-zen met het Duitse Aken. ,,Niet alleen zou her­opening van de IJzeren Rijn het vervoer over deze lijn schaden en arbeidsplaatsen kosten, het is bovendien weg­gegooid geld omdat onlangs een aantal investeringen is toegezegd om het Waalse tracé te verbeteren », zo schrijven de Franstalige Belgen.

Het verzet komt de Belgische en Vlaamse regering slecht uit. Nu herstel van de verbinding met Duitsland nog enige jaren op zich zal laten wachten, willen zij de goede delen van de IJzeren Rijn het liefst zo snel mogelijk weer gedeeltelijk in gebruik nemen. Politiek Den Haag werkt echter onder druk van regionaal Limburgs verzet niet echt mee.

Nederland en België twisten al jaren over het weer opstarten van de eindvorige eeuw in onbruik geraakte goederen­lijn. De Belgen beroepen zich op hun recht van doortocht en kregen in 2005 gelijk van het Arbitragehof in Den Haag.

Inmiddels is tussen beide landen afgesproken dat er rond 2015 weer treinen tussen Antwerpen en Duitsland moeten rijden. Groot probleem is echter Roermond, waar de treinen door het kwetsbare Meinweg-natuurgebied   moeten.

Ondertussen wordt ook naar andere tracés gekeken. Zo zou noordelijk van Roermond een nieuwe alternatieve route kunnen worden aangelegd via de voormalige Britse legerbases Niederkrüchen en Wegberg, waar het weer aangesloten wordt op het bestaande verouderde tracé.

 

2008

Olivier Le Bussy, Benelux / 50e anniversaire – « Plus facile à trois qu’à vingt-sept », LB 04/02/2008

 

» Le Benelux a toujours un rôle à jouer, 50 ans après sa création, défend son secrétaire général. » Les trois pays entendent approfondir leur coopération.

 

Dès 1944, la Belgique, les Pays-Bas et le Luxem­bourg ont envisagé de développer entre eux une coopération économique et d’établir la libre circulation des personnes, des biens et des servi­ces. Il faudra cependant attendre le 3 février 1958 pour que les trois monarchies signent le Traité ins­tituant l’Union économique, acte de naissance officiel du Benelux (entré en vigueur en 1960).

Pionniers de l’intégration européenne, Belges, Néerlandais et Luxembourgeois s’apprêtent à parapher un traité adapté (qui devrait être ratifié par les parle­ments nationaux à la mi-2008) qui pérennise et renforce la coo­pération entre les trois pays. Cin­quante ans après sa création, le Benelux, loin d’être obsolète, reste « actif et actuel », défend son secrétaire général, le Néerlan­dais Jan P.R.M. van Laarhoven.

– Alors que se développe l’intégra­tion européenne, le Benelux ne tend-il pas à devenir superflu?

L’Union européenne travaille sur plusieurs terrains que nous occu­pons aussi, mais je ne suis pas d’avis que le Benelux soit aujourd’hui devenu superflu. D est toujours plus facile de discuter et de prendre des décisions à trois pays plutôt qu’à Vingt-sept. L’inté­rêt de l’existence du Benelux est même plus grand qu’il l’était il y a dix ans, comme en témoigne la pro­chaine signature du traité du Benelux adapté.

Le 3 février 58, les ministres des Affaires étrangères Rech (Lux.), Dries (P.-B.) et Van Acker (Bel.) signaient le Traité du Bénélux.

 

Que peuvent faire ensemble ces trois pays que l’UE n’est pas encore en mesure de réaliser?

Je pourrais citer de nombreux exemples. Les trois domaines d’ac­tion prioritaires du Benelux sont l’économie, la sécurité et la durabilité. Dans le domaine de l’énergie, par exemple, nous avons déve­loppé un marché régional commun de l’électricité. Nous avons énor­mément progressé dans ce dossier, alors que l’UE, dont c’est pourtant une priorité, ne parvient pas à obte­nir l’accord de tous les Etats mem­bres sur cette matière. Nous avons créé un organisme transfrontalier à Luxembourg qui règle la coopéra­tion pour tout ce qui touche la dis­tribution d’électricité dans le Benelux, mais aussi en France et en Allemagne.

Ensuite, nous avons l’ambition de développer la coopération logis­tique pour tout ce qui touché aux ports de mer, aux ports intérieurs et aux aéroports. Enfin, nous vou­lons encore approfondir la coopé­ration policière transfrontalière.

 

– Où en est blé débat sur l’instaura­tion d’une vignette autoroutière ?

Nous en sommes toujours au stade des discussions. Ce serait in­déniablement un avantage pour les trois pays. Mais je dois bien consta­ter qu’il subsiste encore des diver­gences d’opinion sur ce sujet entre la Belgique et les Pays-Bas, mais aussi des débats internes entre les régions en Belgique.

 

– D’un point de vue plus politique, le Benelux permet-il à trois petits pays de peser plus lourds dans le concert européen ?

Oui et non, dans la mesure où les contacts se prennent au niveau des représentations européennes auprès de l’UE, et pas dans le cadre du Traité du Benelux.

 

– A ce sujet, le rejet de la Constitu­tion européenne, en 2005 par les Pays-Bas, n’a-t-il pas affecté les re­lations entre La Haye et ses deux partenaires ?

Je ne le pense pas. Ce qui im­porte, c’est la volonté de maintenir une coopération toujours accrue entre nos trois pays. C’est un sou­hait qui se traduit dans les actes, et cela s’est vu dans les négociations sur le Traité.

 

– Et la crise belge ? Comment a-t-elle été vécue au sein du Benelux ?

Nous ne nous sommes pas occu­pés du débat interne à la Belgique parce que nous n’avions pas à pren­dre partie à ces discussions.

 

– Le Benelux fait-il figure de modèle pour d’autres associations de coo­pération semblables en Europe ?

Nous entretenons des contacts avec le Conseil nordique (qui re­groupe le Danemark, la Norvège, la Suède, la Finlande et l’Islande) et le Groupe de Visegrad (Pologne, Ré­publique tchèque, Slovaquie, Hon­grie) et les trois pays baltes. C’est avec ces derniers que les relations se sont les plus développées. Nous pouvons leur apporter notre expé­rience parce que nous sommes la plus vieille organisation de ce genre en Europe.

 

2008

BENELUX, in: Knack 20/02/2008

 

Ik ben zelf een fervente aanhanger van de Beneluxgedachte, die ik aïs een onmisbare factor voor de Europese integratie beschouw (‘Sexy Benelux’, Knack nr. 4). De realiteit wijst inderdaad uit dat de Benelux — als ‘vierde rijk’ tussen het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk — een onmisbare pioniersrol te vervullen heeft. En dit in het verleden trouwens ook al gedaan heeft. De Bénélux is nu al een voorafbeelding van de komende deel-federaties binnen de Europese Unie, die een vlottere samenwerking binnen Europa mogelijk zullen maken. Dit is geen dagdromerij, maar keiharde noodzaak.

 

Vik Eggermont, Ekeren

 

2008

Les pays du Benelux vont signer un nouveau traité

 

2008-05-28 14:58:32

    BRUXELLES, 27 mai (Xinhua) — La Belgique, les Pays-Bas et le  Luxembourg sont parvenus à un accord sur un nouveau traité du  Benelux remplaçant le traité actuel en 2010, rapporte mardi le  journal néerlandais Financiele Dagblad.  

     Le nouveau traité, qui « modernisera et renforcera » le partenariat existant, sera signé par les chefs de gouvernements  des trois pays lors d’une cérémonie à La Haye aux Pays-Bas le 17  juin, a déclaré le ministre néerlandais des Affaires étrangères,  Maxime Verhagen, lundi à Bruxelles après des entretiens avec ses  homologues des deux autres pays.  

     Le traité instituant l’Union économique du Benelux a été signé en 1958 et est entré en vigueur en 1960 pour faciliter la libre circulation des travailleurs, des capitaux, des services et des  marchandises dans la région. ce traité expirera en 2010.  

     Le Benelux a été le premier groupe de pays avec une coopération économique réelle en Europe. Sa fondation a contribué à la création de l’Union européenne.  

     Selon M. Verhagen, la coopération trilatérale sera principalement axée sur l’économie, le développement durable et les affaires judiciaires et intérieures dans la prochaine période.  

     Le Benelux cherchera des contacts plus étroits avec d’autres  unions telles que le groupe des pays baltes et le groupe de  Visegrad qui comprend la Pologne, la Hongrie, la République  tchèque et la Slovaquie, a ajouté le ministre néerlandais.  

 

Source chinoise : http://www.french.xinhuanet.com:80/french/2008-/28/content_641393.htm

 

L’Agence de Presse Xinhua est une agence de presse officielle de la République populaire de Chine.

 

2008

Wouter Verschelden, Vals spiegelbeeld Den Haag / Brussel, DS 19/06/2008

 

In Nederland zijn maar 60.000 stemmen (minder dan 1 percent) nodig om een zetel te halen, tegen 5 procent in Vlaanderen.

 

2008

CHARTE Entre «frères» limbourgeois, in : AL 11/12/2008

 

Les gouverneurs des Limbourg belge, Steve Stevaert, et néerlandais, Léon Frissen, ont signé à Maaseik une charte de collaboration, pour faire du «grand Limbourg» une région européenne à part entière. Les conseils provinciaux ratifieront ensemble le texte le 19 avril 2009,170 ans exactement après la partition des deux provinces. L’occasion de reparler de la délocalisation vers la frontière de coffeeshops maastrichtois, qui fâche les communes belges et limbourgeoises voisines?

 

2008

Liefst nog eens 50 jaar Benelux, in: Delta, 8, 2008, p.13

 

Bij wijze van spreken is de Benelux de vijfde « grote lidstaat » in de E.U. » schrijft Bernard Bulcke in DS van 18 juni, daags na de ondertekening van het vernieuwde Benelux-Verdrag. Bij wijze van spreken? Neen, de Bénélux IS dat, tenminste, aïs hij dat zou willen. De stemmenaantallen in de Europese ministerraad liegen er niet om. « Als ze een gezamenlijk standpunt innemen, weegt dat rond de Europese vergadertafel », gaat Bulcke verder. Ja, aïs ze, maar onder de leuke koffiefoto van Balkenende en Leterme staat woordelijk, je houdt het niet voor mogelijk, « De persoonlijke verhouding tussen de premiers is van groot belang voor de efficiëntie van de Béné­lux ». Want dat hun voorgangers annex buitenlandministers zich schandelijk tegenover elkaar misdragen hebben, ten nadele van allé inwoners van de Lage Landen, ligt ons nog zwaar op de maag. Met de verlenging van het Verdrag is de Benelux Economische Unie dus gewoon Béné­lux Unie geworden, gelet op de waaier (belangrijke) activiteiten, die de potentiële statenbond zich in de loop van de laatste 50 jaar op de schouders genomen heeft. Maar laat het voor iedereen duidelijk zijn, dat een Bénélux politieke Unie nog veel wenselijker is. De samenwerking in Europees verband moet gewoon geïnstitutionaliseerd worden, in verdragstekst vastgelegd, en mag niet afhankelijk blijven van de idéologie, de vooroordelen, het tempérament of zelfs het humeur van wie nu toevallig premier is. Het is alleen op deze wijze dat die vijfde « grote lidstaat » werkelijk gestalte kan krijgen in Europa, aïs een effectieve, eerst confederale, later wellicht federale statenbond, zoals trouwens het Comité voor een Nieuwe Benelux (www.benelux2010.com ) dat nu al een aantal jaren beklemtoont.

 

Em. prof. dr. H. Gysels, Merelbeke

 

2008

in: Delta, 8, 2008, p.13

 

De nationale staten, erfenis van de negentiende eeuw, dienen plaats te maken voor nieuwe verbanden van economische, culturele en staatkundige aard. De eenentwintig provincies en het groothertogdom kunnen worden teruggebracht tôt negen gewesten die samen een blok vormen dat zich kan meten met de buren naar kwaliteit en kwantiteit: Vlaanderen, Brabant, Limburg, Luxemburg, Henegouwen, Maasland, Friesland, West-Saksen en Holland. Een nationaal parlement, de staten van de gewesten en de raden van de gemeenten worden rechtstreeks door de bevolking gekozen ».

 

Uit « Democratie als beeldenstrijd »

 

2008

Fel protest…, in : DELTA, 10, 2008, p.2

 

Hieronder leest u het protest dat op 20 oktober jl. naar de drie regeringen van de Beneluxstaten gestuurd werd.

Ook onze Werkgemeenschap heeft dit onderschreven.

 

Hieronder publiceren wij de integrale tekst.

 

De Heer Jan Pieter Balkenende, Minister-president van Nederland

De Heer Yves Leterme, Minister-president van België

De Heer Jean-Claude Juncker, Minister-president van Luxemburg

Geachte heren ministers-presidenten,

 

Nog maar kort geleden, in juni van dit jaar, verlengden en vernieuwden uw regeringen plechtig het 50-jaar oude Bénélux Verdrag. Dit ging gepaard met een reeks bewoordingen, die zoals gewoonlijk, het beste lieten verhopen voor de toekomst van de Bénélux-Unie. « Met één stem spreken voor de Europese Unie », voor de galerij klonk het fantastisch.

 

Nog geen vier maanden later echter volstaan enkele paniekreacties in verband met de interna­tionale financiële toestand, om een aanfluiting te vormen van dit plechtig bevestigde en ondertekende Verdrag: België en Nederland nemen, kennelijk zonder enig vooroverleg, eenzijdige en welhaast tegengestelde matregelen om de crisis het hoofd te bieden. De een nationaliseert de bank, volgens het principe « eigen geld eerst », de ander loopt aïs de weerlicht gehoorzaam met de centjes naar Parijs.

 

Hiermee is voor de Lage Landen andermaal een unieke kans voorbijgegaan om op kleinere schaal doeltreffend aan te pakken, wat de Europese Unie op grote schaal niet kan, wil of durft. Maar het is erger dan dat: de plechtige verdragsluiters staan nu voor schut in Europa en in de wereld. De aureool waarmee de Benelux-landen zich graag plegen te tooien, het laboratorium voor Europa, lijkt wel uit de lucht gevlogen.

 

Mijne heren ministers-presidenten, de Baarle Werkgroep, het Comité voor een Nieuwe Bénélux en de Werkgemeenschap De Lage Landen protesteren hiermee met klem tegen deze beschamende handelwijze, die blijk gevend van onmacht, onbekwaamheid en eigenbelang, onze landen in de ogen van Europa en de wereld ongeloofwaardig, krachteloos en belachelijk maakt.

In de hoop dat uw regeringen voortaan een consequenter beleid mogen voeren, kijken wij uit naar staatslieden met durf en verbeelding, en vooral met visie op de toekomst.

 

Met hoogachting maar niet met waardering voor uw optreden

 

Voor                                      Voor                                               Voor de Werkgemeenschap

de Baarle Werkgroep,        het Comité Nieuwe Bénélux                     De Lage Landen

Dhr. Paul Maes                      Dhr. Herman Wilmer                    Dhr. Vik Eggermont

 

2008

Bruno Yammine, Benelux is uiterst toekomstgericht, in: DELTA, 10, 2008, p.8-10

 

(p.10) Voorstellen om de EU te hertekenen op « volkskundige » basis betekent het ondergraven van de idee dat Europese eenmaking het belang van de 19de -eeuwsnatiestaat kan overstijgen. Dit in acht genomen is een vernieuwde, politieke Benelux-Unie helemaal niet anachronistisch maar net een avant-gardistisch idée dat ook andere staten (Scan­dinavië, Donaulanden) ertoe kan aanzetten om gelijkaardige verbanden aan te gaan. De Bénélux omvat een macroregio van een enorme economische en culturele rijkdom. Met zijn 27 miljoen inwoners zou het een ware Europese grootmacht zijn, waarover niemand smalend zou kunnen spreken. Men merke op dat bijna 85% van de inwoners ervan Nederlandstalig is. In dat opzicht is het welbeschouwd onzinnig om te stellen dat de Euro­pese Nederlandstaligen wel een « Groot-Nederlandse » politieke unie van formaat zouden kunnen vormen, maar dat het voor diezelfde Nederlandstaligen onmogelijk zou zijn om met Franstaligen, Duitstaligen, Friezen en Luxemburgers binnen één statencomplex samen te leven.

Het afbreken van België en van de Benelux is een negativistische daad. Het is (uiteraard) anti-Belgisch, maar ook, om bovenvermelde redenen, anti-Vlaams. Het grootneerlandisme is (onbedoeld) een verlengstuk van het Franse en francofone impérialisme. Het is de triomf van de grote staten, en van de Kleinstaaterei. Wat er met onze Romaanse provincies en met het Groothertogdom Luxemburg gebeuren moet, interesseert de auteur al helemaal niet. De Bourgondische hertogen hadden meer dan 600 jaar geleden meer geopolitiek inzicht dan (de meerderheid van) « onze » huidige politici en opiniemakers.

 

NvdR.

Volgens ons zal dit geen probleem vormen, Vlaanderen zal meteen aanvaard worden. De vraag is alleen…welke voorwaarden bepaalde landen zullen stellen!

 

2009

Openheid voor de Europese veelzijdigheid, in: Delta, 4, 2009, p.23

 

Het is de taak van de Beneluxlanden, die door hun centrale positie en door de veelzijdigheid van hun bijdrage openstaan voor de grote beschavingen uit de naburige landen, zich in te spannen om deze wolken te doen afdrijven en klaarheid te scheppen. Nu Europa uit twee blokken bestaat, ligt het geheel in onze lijn de Zes ertoe te brengen de Zeven te begrijpen en vice-yersa. Daartoe hebben wij een begrip en een onthechting aan nationale eigenliefde nodig, die k door de geschiedenis der laatste jaren heen, nooit in grote mate buiten de Benelux-landen heb aangetroffen.

 

Baron J.C. Snoy et d’Oppuers, gewezen minister in mei 1960

 

2010

wordpress@orange-bleue.info

 

Nederland en België, twee handen op één buik?

 

Terwijl de twee Nederlandstalige en Franstalige gemeenschap in België tijdens de formatiebesprekingen elkaar naar het leven staan, kijkt het buitenland bezorgd naar de ontwikkelingen aldaar. Naar het schijnt maakt mijn zich in Europese kringen inmiddels ook zorgen om België – gaat het land uit elkaar vallen? Intussen gaan er in Nederland stemmen op om Vlaanderen bij Nederland te voegen. Hoe moet het verder met Nederland en België?

 

Is het einde van België werkelijk nabij en kan de boedelscheiding reeds beginnen? Wie vertrouwt is met de Belgische verhoudingen weet dat het waarschijnlijk zo’n vaart niet zal lopen. Beide gemeenschappen zullen Brussel namelijk niet willen opgeven. Een onafhankelijk Vlaanderen zonder Brussel ziet eruit als een hemd met een enorm gat erin en een onafhankelijk Wallonië met Brussel is als een land waar de hoofdstad is omringd door het buurland. Brussel is bovendien het brandpunt van de taalstrijd, waar Nederlandstaligen taalrechten hebben te midden van een Franstalige meerderheid en waar Franstaligen zijn omringd door Nederlandtalige randgemeenten. In België houden de taalgemeenschappen elkaar in een wurggreep, waardoor het land bij elkaar blijft, tegen wil en dank.

 

Als we kijken naar de huidige situatie in België is het dan ook onwaarschijnlijk dat er een onafhankelijk Vlaanderen komt, aangezien dat het verlies van overwegend Franstalige Brussel zal betekenen voor de Vlamingen. Voor Nederland zal Vlaanderen met andere woorden een bruid zijn zonder bruidsschat. Het huidige België daarentegen zal ondanks de tegensputtering van de Franstaligen onvermijdelijk economisch en demografisch gedomineerd worden door de Nederlandstaligen. De oprispingen tijdens de regeringsformatie zijn niets anders dan de barensweeën hiervan. Het is nu tijd dat de Walen hun keuze maken of ze zich neerleggen bij de realiteit van de Nederlandstalige dominantie of dat zij zich zullen afscheiden. Dat laatste is gezien de armoedige staat van het huidige Wallonië niet waarschijnlijk.

 

De wens om Vlaanderen en Nederland te laten fuseren lijkt gestoeld op de stille wens om als Nederlandstaligen sterker te staan in een alsmaar groter wordend Europa. Waren Nederland, België en Luxemburg in 1957 nog bij de zes stichtende leden van de Europese Gemeenschap, nu zijn maken deze landen deel uit van een Europa van maat liefst 27 landen. Nederland en België worden verhoudingsgewijs dus kleiner in een groter wordend Europa. In een dergelijke situatie betekent een eventuele breuk van België geen winst voor Nederland, aangezien Nederland en België door hun scheiding in 1830 reeds verzwakt zijn. De onafhankelijkheid heeft het kleine België na 1830 alleen maar het voortdurende gevaar van annexatie door Frankrijk en de deelname aan twee wereldoorlogen opgeleverd.

 

Alleen het voortschrijdend inzicht van staatslieden als Paul-Henri Spaak en Joseph Bech heeft België, Nederland en Luxemburg weer op de Europese kaart geplaatst door de oprichting van de Benelux Unie. Door deze unie bevonden de drie kleine landen zich plots in de cockpit van Europa en mochten zij meepraten met de grote landen. Bovendien verschoof het demografisch en economisch zwaartepunt van België naar het Nederlandstalige noorden. Zodoende is er feitelijk een Nederlandstalig overwicht binnen de Benelux Unie, die de toenadering tussen Nederland en België zal vergemakkelijken. In 2010 dient het Benelux-verdrag te worden verlengd en als Nederland zich wil laten horen in Europa is het zaak om de politieke samenwerking met het overwegend Nederlandstalige België te intensiveren.

 

Intussen is het aan de elite van Nederland en België om het vertrouwen dat de bevolking in hen stelt waar te maken en op te komen voor de belangen van de beide landen op het Europese forum. De Benelux is niet alleen de sleutel voor de regeringen om hun invloed in Europa te vergroten, maar ook om de band tussen de bevolking en het Europese project te herstellen, dat is geschaad door de achteruitgang van positie als gevolg van de Europese uitbreiding. Te lang zijn Nederland en België gescheiden geweest en hebben ze kansen laten liggen. Willen België, Nederland en Luxemburg weer de voorname positie innemen in Europa die zij in 1957 hadden, dan dienen zij op den duur de samenwerking te intensiveren. Daarom dient het Benelux-verdrag in 2010 meer te zijn dan alleen een verlenging.

 

Ruud Bruijns is historicus en bestuurslid van Comité Benelux 2010, dat streeft naar een nauwere samenwerking tussen België, Nederland en Luxemburg op Europees vlak. (nov.2007)

 

2010

De toekomst van de BeNeLux binnen Europa, in : Delta, 10, 2010, p.11-14

 

 

Wat hieronder volgt is de tekst van een « bachelor-paper », vorig jaar gemaakt door een student aan de universiteit van Cent en verdedigd met « grote onderscheiding ». Met is een informatief sterk werkstuk. De auteur geeft de talrijke meningen weer zonder ze te bediscussiëren of zelf stelling te nemen. Wij publiceren het dan ook aïs dusdanig. Gezien de lengte zal dit in twee

opeenvolgende stukken dienen te gebeuren.

 

Inleiding

 

In een wereld waarin de rol van de Europese Unie op nationaal en internationaal vlak steeds groter aan het worden is, de Europese landen hun nationale soevereiniteit stelselmatig afstaan aan de Europese Unie en nationale grenzen steeds onbelangrijker worden kan men zich afvragen wat de hedendaagse relevantie nog is van samenwerkingsverbanden tussen enkele kleine Europese lidstaten. België, Nederland en Luxemburg kennen een deels gemeenschappelijke historie en institutionaliseerden na de Tweede Wereldoorlog een dergelijk officieel intergouvernementeel samenwerkingsverband door middel van de Beneiuxverdragen. Aanvankelijk gestart aïs douane-unie in 1948 groeide de samenwerking verder uit tôt een economische unie in 1958 (verdere info: http://www.benelux.be/nl/bnl/bnl intro.asp). Met oorspronkelijke Beneluxverdrag werd onderte-kend voor een initiële termijn van 50 jaar, en kon stilzwijgend verlengd worden met périodes van 10 jaar zolang er geen unilatérale opzegging kwam van één van de lidstaten in het verdrag (Wouters, Van Langenhove, Vidal, De Lombaerde, & Devriendt, 2007). Dit Beneluxverdrag liep af op 1 november2010. Op 17juni 2008 werd in Den Haag een nieuw Beneluxverdrag4 ondertekend, waarin de samenwerking verder uitgebreid werd naar duurzame ontwikkeling, justitie en binnenlandse zaken. Ook de naam van de Bé­nélux Economische Unie werd veranderd naar ‘Bénélux Unie’. Dit verdrag is geldig voor onbepaalde duur.

Quasi gelijktijdig met de Bénélux Economische Unie trad ook het Verdrag van Rome in werking. Hierin werd de Benelux officieel erkend aïs régi­onale unie in een machtigingsclausule. De bepalingen van het Verdrag van Rome zouden geen belemmering mogen vormen voor het voltooien van de samenwerkingsverbanden tussen België, Nederland en Luxemburg, voor zover de doelstellingen hiervan niet door het Verdrag van Rome zelf bereikt werden (EG-Verdrag, Art. 306).

De Beneluxlanden stonden mede aan de basis van de Europese integratie en de Verdragen van Rome, ondertekend door de Benelux, Frankrijk, Italië en West-Duitsland. Echter, vandaag de dag ziet men dat de Europese integratie het Beneluxverdrag in grote mate heeft voorbijgestoken en de doelstellingen van het oorspronke­lijke Beneluxverdrag grotendeels heeft overgenomen (Hendrickx, 2004, Couwenberg, 2005 & 2009, Vos, 2007, Wouters & Vidal, 2007). De economische unie kwam niet alleen tot stand tussen de 3 Beneluxlanden, maar werd tôt stand gebracht binnen de Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.), later de Europese Unie (E.U.), met vandaag 27 lidstaten.

Verder worden er binnen de E.U. lokale integratieprocessen gestimuleerd, bijvoorbeeld door de Euregio’s5. Deze integratieprocessen rijken ver­der dan enkel tussen de landen van de Bénélux. Bovendien is er tijdens de Europese besluitvor-ming vaak sprake van coalitievorming tussen geografische groepen binnen Europa, bijvoor­beeld de Visegrad-landen (Tsjechië, Hongarije, Polen, Slowakije)6 en de Noordse landen (Denemarken, Finland, IJsland Noorwegen, Zweden)7. Vervolgens is er ook nog de veranderde nationale context binnen België, één van de 3 landen uit de Bénélux. België vormde zich om tot een federale staat en stelselmatig gingen er meer bevoegdheden naar de gewesten en gemeenschappen, die ook meer buitenlandse betrekkingen en relaties kunnen opbouwen. Zo kunnen de Belgische deelstaten vanaf het Sint-Michielsakkoord van 1993 verdragen afsluiten met andere landen en regio’s, en zijn de deel­staten een rechtstreekse gesprekspartner voor de Europese instellingen en andere internationa­le organisaties (Clément, D’Hondt, Van Crombrugge, & Vanderveeren, 1993).

In deze veranderde context kan men zich afvragen wat de hedendaagse en toekomstige relevantie is van de Benelux, zowel op het nationa­le, régionale aïs Europese niveau. In onderstaande tekst wordt getracht een objectief en summier overzicht te bieden van de beschikbare literatuur, met een specifieke focus op de Euro­pese context.

Beneluxverdragen-samenwerking Beknopte voorgeschiedenis Benelux

België, Nederland en Luxemburg kennen een deels gemeenschappelijke geschiedenis via de Habsburgse- en Bourgondische Nederlanden, en meer recent via het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van 1815 tot 1830. Tijdens de eerste decennia van de 20e eeuw ontstonden de eerste pogingen om vormen van samenwerking te creëren tussen de drie landen die niet ingegeven werd door dynastieke motieven. Zo ontstond er in 1907 een Nederlands-Belgische commissie met parlementariërs die de economi­sche verhoudingen tussen beide landen moest onderzoeken, om deze in een later stadium te

 

4 http://www.benelux.be/nl/bnl/bnl_nieuwVerdrag.as

5 Bijvoorbeeld de Eurregio Maas-Rijn tussen delen van Nederland, België en Duitsland (http://www.euregio-mr.org/).

6 http://www.visegradgroup.eu/

7 http://www.norden.org/

 

kunnen verbeteren (Kossmann, 1980, pp. 359-360). De eerste Wereldoorlog strooide echter roet in het eten.

Na de Tweede Wereldoorlog ontstond dan de officiële voorloper van de oorspronkelijke Béné­lux Economische Unie: de Bénélux Douane-unie. Vanaf 1 januari 1948 kwam een douane-unie tot stand. In 1953 volgde nog een akkoord m.b.t. een gemeenschappelijk beleid voor in- en uitvoer van en naar derde landen, en in 1954 een akkoord over vrij verkeer van kapitaal. In 1958 werd het Beneluxverdrag ondertekend tot instelling van de Benelux Economische Unie. (Verdere info: http://www.benelux.be/nl/bnl/bnl qeschiedenis.asp)

 

Kenmerken van de Benelux 8

 

Het lidmaatschap van de Bénélux is niet vergelijkbaar met een lidmaatschap van de Europese Unie. Het is gesloten, dus beperkt tot de 3 specifieke landen België, Nederland en Luxemburg. Bovendien is het regionaal, want de samenwerking is gebaseerd op de geografische nabijheid. De samenwerking gebeurt intergouvernementeel.

Deze criteria beperken dus zeer sterk de mogelijkheid tot nieuwe leden. Bijkomstig hierbij valt ook nog de machtigingsclausule uit de verdragen van de E.U. te vermelden (EG-verdrag, Art. 306). Deze clausule bepaalt dat de drie landen van de Benelux in hun samenwerking niet mogen beknot worden door het Europees Gemeenschapsrecht, wat een diepergaande integratie mogelijk moet maken. Deze clausule wordt restrictief geïnterpreteerd: dit kan enkel voor de régionale unie tussen België, Nederland en Luxemburg en kan bijgevolg niet uitgebreid worden naar buurregio’s. Bovendien zijn de realisaties van de Bénélux voorwaardelijk: het Eu­ropees Gemeenschapsrecht treedt in hun plaats van zodra het niveau van Europese integratie dat van de régionale integratie heeft overschreden. In dit kader bepaalt Brouwer (2003) vier tijdsperiodes in de Benelux-samenwerking: en­thousiaste samenwerking tot in 1948, wisselvalligheden in het Europa van de Zes tot 1973, België en Nederland op gelijke voet met andere lidstaten van 1973 tot 1994, en een samenwer­king die voornamelijk op papier bestaat sinds 1994.

De vereisten tot lidmaatschap impliciet aan het Beneluxverdrag stellen, samen met de machti­gingsclausule uit de verdragen van de E.U., sterke beperkingen met betrekking tôt intra-Europese régionale samenwerking en eventuele toetreding van andere landen en/of deelstaten tot het Beneluxverdrag. Zo lijkt een geïnstitutionaliseerd samenwerkingsverband tussen de Bénélux en enkele aangrenzende Duitse bondslanden en Franse régions (de ‘Bénélux Plus’) quasi onmogelijk, maar zou de Bénélux hierin wel een coordinerende functie kunnen opnemen om zo de Europese integratie op regionaal ni­veau te versnellen. In dit opzicht valt het te ver­melden dat het initiatief om Benelux-samenwerking open te stellen voor naburige regio’s zeer gunstig onthaald werd in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen (De Standaard, 9 december 2008). Ook Roger Negri, ondervoorzitter van het Beneluxparlement, toonde zich in een interview voorstander van de Benelux-plus omdat er wijd en open economisch potentieel bestaat rondom België, Nederland en Luxem­burg (Paperjam, 20 april 2007).

Verder stelt er zich een specifiek probleem met betrekking tôt de Belgische gemeenschappen en gewesten: de restrictief geïnterpreteerde Europese machtigingsclausule heeft betrekking op de Benelux, niet op bijvoorbeeld een régiona­le economische unie tussen een deelstaat van België en Nederland. Een diepgaandere integra­tie tussen bijvoorbeeld Vlaanderen en Neder­land is bijgevolg onmogelijk volgens de huidige verdragen.

In het nieuwe Beneluxverdrag werd de organisatorische structuur van de Bénélux teruggebracht naar 5 instellingen: het Bénélux parlement, het Bénélux gerechtshof, het Comité van Ministers, de Benelux-Raad en het Secretariaat-generaal (Verdrag tôt herziening van het op 3 februari 1958 gesloten verdrag tôt instelling van de Bé­nélux Economische Unie, art. 5-23).

 

8 Dit hoofdstuk werd voornamelijk gebaseerd op: Wouters, J., Van Langenhove, L, Vidal, M., De Lombaerde, P., Devriendt, W., De Bénélux: Tijd voor een wedergeboorte, 2007.

 

2010

De World Trade Union !, in: Delta, 8, 2010, p.20

 

Vanuit de World Trade Union (Wereld Handels Organisatie, WHO/Organisation mondiale du Commerce, OMC) bereikte ons op 28 augustus om 15M7 volgende mededeling die wij onze lezers niet willen onthouden. Wij verkiezen het bericht te publiceren in de taal waarin het ons bereikte)

Le Français Pascal Lamy, actuel chef de l’OMC, conseille aux pays de taille moyenne à s’unir pour mieux faire entendre leur voix au sein de l’UE face aux poids lourds tels que l’Allemagne et la France, dans un entretien sur le site du quotidien autrichien Standard samedi. L’ancien direc­teur de cabinet du président de la Commission européenne Jacques Delors (1985-1994) rap­pelle l’influence exercée dans les années 80 par les pays du Bénélux (Belgique, Pays-Bas et Luxembourg): « quand les responsables du Bénélux avaient une position claire, la France et l’Allemagne ne pouvaient l’ignorer et devaient la prendre en compte ».

 

In:

http://www.europe1.fr/lnternational/UE-L-OMC-conseille-l-union-aux-pays-moyens-259235/

 

Vrije vertaling:

In een tribune van het Oostenrijkse blad Standard gaf de Fransman Pascal Lamy, momenteel hoofd van de WHO, de kleinere landen de raad om samen hun stem te laten horen in de EU tegenover de zwaargewichten Duitsland en Frankrijk. De heer Lamy was voormalig kabinetschef van Europees Commissaris Jacques Delors en hij herinnerde aan de invloed die in de jaren ’80 door de Bénélux uitgeoefend werd «aïs de verantwoordelijken van de Bénélux een klare positie innemen kunnen Frankrijk en Duitsland daar niet naast kijken en moeten zij er rekening mee houden».

 

2011

in : Delta, 3, 2011

 

HET MANIFEST EN NIETS DAN HET MANIFEST

 

Em. Prof. dr. S.W. Couwenberg, Erasmus Universiteit Rotterdam

Em. Prof. dr. H. Gysels, Universiteit Gent.

 

BENELUX MANIFEST

 

Nu het Benelux-verdrag van 1958 in 2008 ten einde loopt, dienen wij ons te gaan bezinnen over de toekomst van de Bénélux. Aanvankelijk tot stand gekomen aïs douane-unie, kreeg de Bénélux al spoedig een economische en fiscale dimensie, terwijl terreinen aïs ruimtelijke ordening, milieu, verkeer, politie en justitie er gaandeweg ook bij betrokken werden. In economisch opzicht is de Bénélux door de Europese integratie inderdaad voor een groot deel achterhaald. Maar in politiek opzicht kan zij een nieuwe toekomst tegemoet gaan.

Een nieuwe taak dient zich aan, te weten, in de zich uitbreidende Europese Unie onze krachten te bundelen in een hecht politiek samenwerkingsverband, dat ons in staat stelt aïs een politieke eenheid op te treden bij de onderhandelingen binnen de Europese Unie en zo, met andere kleine lidstaten, een tegengewicht op te bouwen tegen de politiek van de grote lidstaten.

Zonder een nieuwe onafhankelijke en zelfbewuste Benelux zoals hierboven bedoeld, zullen we steeds meer naar het pijpen van de grote lidstaten moeten dansen, feit waarop de Belgische oud-premier Léo Tindemans de laatste jaren vaak heeft gewezen.

Zodra de machtsvraag in de Europese Unie aan de orde komt, moeten we aïs Benelux-landen met één stem spreken, zoals Eurocommissaris Frits Bolkestein herhaaldelijk beklemtoond heeft. Die ene stem heeft inmiddels evenveel politiek gewicht gekregen aïs die van grotere lidstaten. Juist in een zich uit­breidende EU, is het van belang de politieke samenwerking binnen de Bénélux te intensiveren en daarbij ook meer strategische onderwerpen onder ogen te zien.

De Bénélux dient het voortouw te nemen tôt zo’n politieke krachtenbundeling en zodoende andere kleine lidstaten te inspireren dat voorbeeld te volgen. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan bestaande overlegstructuren zoals die tussen Scandinavische landen en de zogenaamde Visegrad-staten die eveneens verder geïntensiveerd zouden moeten worden.

Met dit Manifest roepen de initiatiefnemers de betrokken regeringsinstanties in België, Nederland en Luxemburg op de nodige stappen te ondernemen om de politieke en juridische voorwaarden te scheppen ter vervanging van de huidige primair economische Bénélux door een politieke Benelux.

De Benelux-landen nemen een unieke geopolitieke plaats in Europa in. Onze wereldhavens zijn het knooppunt van de Europese handel en energiebevoorrading. Benelux is de vierde economische Europese macht. Het was trouwens in de Lage Landen, met hun vrijgevochten handelssteden dat al in de vroege middeleeuwen de basis werd gelegd voor ons huidig democratisch bestel.

Het was de Bénélux die de inspiratie vormde voor de grondleggers van de EU toen zij het Verdrag van Rome ondertekenden. Door zich in de EU te verenigen zullen de Benelux-staten opnieuw aanknopen met deze pioniersrol. En zo krijgen zijn een « grandeur » die nu eens niet gebaseerd is op brute politieke, mili­taire of economische macht, maar wel op het leveren van toekomstgerichte oplossingen voor het bij elkaar brengen van de Europeanen.

 

En zo geldt: Bénélux = Europa = eenheid in verscheidenheid

 

Tot zo ver de tekst van het Manifest dat op vrijdag 18 maart 2005 werd overhandigd in aanwezigheid van de pers, door een afvaardiging van het Comité aan de toenmalige Voorzitter van de INTERPARLEMENTAIRE BENELUXRAAD, de heer Frans de Nerée tot Babberich, op het welbekende Binnenhof in DEN HAAG.

 

2 Documents

Translate »
Share This
error: Alert: Content is protected !!